Samenvatting - Holland in landschappen
Moodle tabel met leerdoelen lezen
Artikelen zijn examenstof
Tentamen is multiple choice
Artikelen Moodle lezen!
Les 1
Nederland kent diversiteit aan landschappen. Focus op Hollandse:
1. Kustzone, 2. zeekleigebied, 3. laagveengebieden en 4. droogmakerijen.
‘De Hollandse Delta’: Nederland met alle rivieren richting de zee.
Deltagebieden hebben vruchtbare grond.
Maas is een regenrivier, Rijn is een smelt ijs rivier (wel de belangrijkste).
Geologische tijdschaal: indeling van geschiedenis van de aarde. Gebruikt door ICS; international
Commission on stratigraphy.
Zitten nu in holoceen (10.000 voor Christus tot nu) tijdvak. Pleistoceen; ijstijd; zee ging smelten
waardoor zeespiegel steeg. Samen kwartair (2,58 miljoen jaar).
Geologie: wetenschap die de aarde bestudeert (geschiedenis + proces). Ook processen van erosie en
afzetting van sedimenten die een rol spelen bij landschap vorming.
(Voorbeeld proces: verschuiving aardplaten. Erosie: slijting door natuur. Sediment: gesteente grond)
Sedimentatie: verplaatsing van gesteente. Bijvoorbeeld zand dat waait waardoor nieuwe duin
ontstaat.
Archeologie: kennis van het oude/weten hoe het vroeger was vertaald uit het Grieks.
Archeologen bestuderen het leven van mensen in vroegere tijden.
Archeologische tijdschaal: tijdvakken gebaseerd op grote aanpassingen/breekpunten
(bronstijd, ijzertijd, romeinse tijd, middeleeuwen etc.)
Landschap ontstaat door natuurlijke processen en menselijke keuzes (vooral later; stoommachines).
Kennis geologie en archeologie relevant omdat voort bouwen op wat er al is.
Kwaliteiten, kenmerken en identiteit van het gebied kennen.
Nederland heeft verschillende landschap gehad (Pangea). ‘fascinerende’ reis gemaakt.
Wat is er nog zichtbaar van de geologische geschiedenis in West-Nederland?
Hoogteverschillen strandwallen. Daarom heen veel veen en klei
Geologische geschiedenis heeft geleidt tot landschapsvorming, ook wel geomorfologie genoemd.
Leerdoelen:
– De student maakt kennis met de ontstaansgeschiedenis van verschillende landschapstypen in
(West-) Nederland
– De student maakt kennis met de fysische opbouw van verschillende landschappen.
, Les 2
Lagenbenadering:
• Ondergrond
• Netwerken
• Occupatie (landgebruik)
Genius loci: geest van de plek. Verschillende identiteiten, eigenschappen en kenmerken per gebied.
Vragen bij gebiedsopgave:
• Wat is er mogelijk?
• Hoe ziet het gebied in elkaar?
• Welke kansen liggen er?
• Waar moet ik rekening mee houden?
Horizontaal: hoe is het gebied er omheen
Verticaal: welke lagen zitten er in het gebied
1. Ondergrond:
Lange ontstaan geschiedenis en is structurerend voor bovenliggende lagen. Ondergrond kan
kwetsbare waterstromen hebben en zorgvuldigheid is daarom gewenst. Goede kennis van de
ondergrond is essentieel voor een duurzame inrichting van het gebied.
Aspecten ondergrond voor omgevingsanalyse:
- Geologie (diepere grondlagen)
- Geomorfologie (vormen aardoppervlakte: dal, berg etc.)
- Bodemtypen (bovenste grondlaag ondergrond; welke planten kunnen er groeien?)
- Grondwaterstand
- Archeologie
- Geothermie (kansen in de bodem zoals warmte)
- Maaiveldhoogte
2. Netwerklaag:
Hoge kosten en lange aanlooptijd. Netwerken stellen eisen aan de ruimte. Kansen voor nieuwe
ontwikkelingen (economisch, steden etc.) Keuzes liggen voor de komende 100 jaar vast.
Groene/blauwe netwerken
Groenstructuur en waterstructuur
Verkeersnetwerken
Auto, langzaam verkeer, openbaar vervoer en kunstwerken: mobiliteit
Energienetwerken
Kabels, leidingen en stadsverwarming. Zowel boven als onder de grond. Kan bouw belemmeren.
Laag dynamische netwerken: ecologische functies (groen)
Hoog dynamische netwerk: economische functies (stedelijk)
Probeer deze functies te scheiden, ze kunnen elkaar verstoren. Soms kan je ze verbinden.
Moodle tabel met leerdoelen lezen
Artikelen zijn examenstof
Tentamen is multiple choice
Artikelen Moodle lezen!
Les 1
Nederland kent diversiteit aan landschappen. Focus op Hollandse:
1. Kustzone, 2. zeekleigebied, 3. laagveengebieden en 4. droogmakerijen.
‘De Hollandse Delta’: Nederland met alle rivieren richting de zee.
Deltagebieden hebben vruchtbare grond.
Maas is een regenrivier, Rijn is een smelt ijs rivier (wel de belangrijkste).
Geologische tijdschaal: indeling van geschiedenis van de aarde. Gebruikt door ICS; international
Commission on stratigraphy.
Zitten nu in holoceen (10.000 voor Christus tot nu) tijdvak. Pleistoceen; ijstijd; zee ging smelten
waardoor zeespiegel steeg. Samen kwartair (2,58 miljoen jaar).
Geologie: wetenschap die de aarde bestudeert (geschiedenis + proces). Ook processen van erosie en
afzetting van sedimenten die een rol spelen bij landschap vorming.
(Voorbeeld proces: verschuiving aardplaten. Erosie: slijting door natuur. Sediment: gesteente grond)
Sedimentatie: verplaatsing van gesteente. Bijvoorbeeld zand dat waait waardoor nieuwe duin
ontstaat.
Archeologie: kennis van het oude/weten hoe het vroeger was vertaald uit het Grieks.
Archeologen bestuderen het leven van mensen in vroegere tijden.
Archeologische tijdschaal: tijdvakken gebaseerd op grote aanpassingen/breekpunten
(bronstijd, ijzertijd, romeinse tijd, middeleeuwen etc.)
Landschap ontstaat door natuurlijke processen en menselijke keuzes (vooral later; stoommachines).
Kennis geologie en archeologie relevant omdat voort bouwen op wat er al is.
Kwaliteiten, kenmerken en identiteit van het gebied kennen.
Nederland heeft verschillende landschap gehad (Pangea). ‘fascinerende’ reis gemaakt.
Wat is er nog zichtbaar van de geologische geschiedenis in West-Nederland?
Hoogteverschillen strandwallen. Daarom heen veel veen en klei
Geologische geschiedenis heeft geleidt tot landschapsvorming, ook wel geomorfologie genoemd.
Leerdoelen:
– De student maakt kennis met de ontstaansgeschiedenis van verschillende landschapstypen in
(West-) Nederland
– De student maakt kennis met de fysische opbouw van verschillende landschappen.
, Les 2
Lagenbenadering:
• Ondergrond
• Netwerken
• Occupatie (landgebruik)
Genius loci: geest van de plek. Verschillende identiteiten, eigenschappen en kenmerken per gebied.
Vragen bij gebiedsopgave:
• Wat is er mogelijk?
• Hoe ziet het gebied in elkaar?
• Welke kansen liggen er?
• Waar moet ik rekening mee houden?
Horizontaal: hoe is het gebied er omheen
Verticaal: welke lagen zitten er in het gebied
1. Ondergrond:
Lange ontstaan geschiedenis en is structurerend voor bovenliggende lagen. Ondergrond kan
kwetsbare waterstromen hebben en zorgvuldigheid is daarom gewenst. Goede kennis van de
ondergrond is essentieel voor een duurzame inrichting van het gebied.
Aspecten ondergrond voor omgevingsanalyse:
- Geologie (diepere grondlagen)
- Geomorfologie (vormen aardoppervlakte: dal, berg etc.)
- Bodemtypen (bovenste grondlaag ondergrond; welke planten kunnen er groeien?)
- Grondwaterstand
- Archeologie
- Geothermie (kansen in de bodem zoals warmte)
- Maaiveldhoogte
2. Netwerklaag:
Hoge kosten en lange aanlooptijd. Netwerken stellen eisen aan de ruimte. Kansen voor nieuwe
ontwikkelingen (economisch, steden etc.) Keuzes liggen voor de komende 100 jaar vast.
Groene/blauwe netwerken
Groenstructuur en waterstructuur
Verkeersnetwerken
Auto, langzaam verkeer, openbaar vervoer en kunstwerken: mobiliteit
Energienetwerken
Kabels, leidingen en stadsverwarming. Zowel boven als onder de grond. Kan bouw belemmeren.
Laag dynamische netwerken: ecologische functies (groen)
Hoog dynamische netwerk: economische functies (stedelijk)
Probeer deze functies te scheiden, ze kunnen elkaar verstoren. Soms kan je ze verbinden.