Kwartiel 2.
H1 Cognitieve Psychologie
Geschiedenis van de cognitieve psychologie:
1. Wijsgerige psychologie: (1897-1920) Wundt introduceert Cognitieve
psychologie → James introduceert Introspectie.
2. Gedragspsychologie: (1920-1956) Watson introduceert Behaviorisme (klassieke- en
operante conditionering): emotionele processen niet van belang geacht.
3. Cognitieve revolutie: (1956-heden) Information processing approach: prikkel →
beleving → gedrag (emotionele processen worden wel van belang geacht).
Cognitieve psychologie: bestuderen van normaal functioneren van hersenen,
denkprocessen → gedrag proberen te begrijpen.
Neuropsychologie: bestuderen van (dis)functioneren van hersenen in relatie tot vertoont
gedrag, verklaren van afwijkend gedrag door middel van neuropsychologische tests.
Mensbeelden:
Materialistisch-mechanisch:
- Mensen zijn gelijk aan machines (kunnen altijd weer gemaakt worden).
- Ziet mens als een ingewikkeld dier.
- Lineair causaal verklaringsmodel: alles wat er aan de hand is met de mens heeft een
duidelijke oorzaak-gevolg relatie.
- Mensen kunnen bestuurd worden zonder rekening te houden met de omgeving.
Dualisme (mentalistisch):
- Het bewustzijn (geest) en lichaam zijn gescheiden van elkaar.
- Omgeving is wel belangrijk bij het bestuderen van de mens.
Basisdisciplines:
1. Biologische psychologie: evolutie, erfelijkheid, zenuw- en hormoonstelsel.
2. Persoonlijkheidspsychologie: verschillen tussen individuen.
3. Cognitieve psychologie: normaal functioneren van de hersenen, denkprocessen en
begrijpen van gedrag.
4. Ontwikkelingspsychologie: fases, groei, consistentie en verandering.
5. Sociale psychologie: gedrag vanuit relaties met anderen en omgeving.
6. Methodenleer: meettheorie, psychometrie en empirisch getest.
Pseudopsychologie: psychologische aannames die worden gepresenteerd als feiten:
Mensenkennis: gebaseerd op toevallige persoonlijke ervaringen en volkslegendes.
Parapsychologie: gebaseerd op paranormale verschijnselen (psychisch en fysisch).
Opbouw van de hersenen:
Cerebrale cortex: oppervlakte bestaat uit:
Gyri (gyrus: enkelvoud): toppen op hersenschors.
Sulci (sulcus: enkelvoud): dalen op hersenschors.
,Grijze stof (buitenkant hersenen): soma.
Witte stof (binnenkant hersenen): axonen en myelineschede.
*Ruggenmerg: witte stof aan de buitenkant en grijze stof aan de binnenkant.
*Het aantal gliacellen is gelijk aan het aantal neuronen (liggen voor 80% in het cerebellum).
Functies frontaalkwabben:
- Genereren van een persoonlijkheid.
- Generen van spraak (Gebied van Broca).
- Aansturen van bewegingen (Motorische Cortex).
- Plannen.
- Werkgeheugen.
- Impulsbeheersing.
- Emotieregulering.
Functies pariëtale kwabben:
- Verwerken, integreren van zintuiglijke informatie (Somatosensorische Cortex).
- Ruimtelijk denken.
- Visuele aandacht.
- Organiseren van bewegingen.
Functies occipitale kwabben:
- Verwerking van visuele informatie (Visuele (associatie) cortex).
Functies temporaalkwabben:
- Gehoor (Auditieve (associatie) cortex).
- Visuele herkenning.
- Verbaal geheugen (Gebied van Wernicke).
- Taal.
Split-brain: Corpus Callosum is doorgesneden → samenwerking tussen linker- en
rechterhemisfeer niet meer mogelijk → beide hersenhelften gaan een eigen
leven leiden (bijvoorbeeld: er worden twee meningen gevormd).
- Linkerhemisfeer: denkt vooral; analytisch en specifiek.
- Rechterhemisfeer: denkt vooral; intuïtief, globaal en ruimtelijk.
Default mode network (DMN): de hersenen hebben even niets te doen (je staart uit
het raam) → hersenen gaan zelfreflecteren (+ voordeel). Wanneer brein overmatig
reflecteert → kan dit leiden tot extensief piekeren en een depressie (- nadeel).
Qualia: de bewuste ervaring van een gebeurtenis.
Optimaal functioneren (en executieve functies te gebruiken) doe je door:
Hersenstam: lichamelijke gesteldheid (hoe veel spanning ervaar je, ben je uitgerust?).
- Alertheid en spanning (optimale spanning (niet te hoog of te laag) → vergroot
alertheid →
, meer focus).
↓
Limbisch Systeem: psychische gesteldheid (hoe zit je in je vel?).
- Emoties en behoeften (emotionele balans en voldoening in behoeften → meer
mentale
denkruimte).
↓
Cerebrale Cortex: cognitief functioneren.
- Intentioneel gedrag en denken (werkt optimaal indien de fysieke en psychische gesteldheid
optimaal zijn).
*Indien geen alertheid → geen aandacht:
- Je bent je niet bewust van informatie.
- Je hebt minder controle over je gedrag.
- Je kunt niet gericht nadenken.
*Indien te hoge spanning, alertheid en drukte (chaos in je hoofd):
- Hoge prikkelovergevoeligheid, snel afgeleid → minder aandacht.
- Waarneming van niet relevante informatie.
- Opslag van deze irrelevante informatie.
- Toegang tot geheugen vermindert, aandacht gaat naar spanning en bijbehorende emoties.
↓
Fysieke spanning kan leiden tot psychische spanning → vermindering van
psychische gesteldheid → ook een vermindering van de cognitieve functies op
dat moment.
↓
- Negatieve emoties: angst, woede en verdriet/pijn/neerslachtigheid.
- Behoeften: veiligheid, rust en je beter voelen.
- Motivaties: negatieve gevoelens en gedachten hebben een directe invloed op motivatie.
*Voorbeeld: het lichaam moet alcohol verwerken → hersenen sturen
herstelproces aan (sturen lever aan tot alcohol verwerking) → minder controle en
focus (executieve en aandachtsfuncties) om je aandacht ergens anders op te
richten of om je ergens toe te zetten (: inhiberende functies werken minder
goed).
Reductie van spanning → zorgt voor minder negatieve emoties → je bent minder
gevoelig voor nieuwe stressoren en prikkels → zorgt voor meer denkruimte.
Hoe optimaliseer je, je alertheid en spanning:
- (Voldoende) slaap.
- (Voldoende) beweging.
- (Gezonde en gevarieerde) voeding.
- Spanningsreductie (ontspanning).
- Circadiaans ritme reguleren (regelmaat aanbrengen in dagelijkse ritmes).
- Sociale verbondenheid verhogen.
, Hoe werkt optimaal cognitief functioneren:
1. Executieve functies (EF): je hebt rationele controle over je denken (manager).
- Inhibitiecontrole: controle die gedragingen en emoties remt.
* Voorbeeld: irrelevante gedachten worden geremd als je een toets maakt & toch gaan
sporten als je geen zin hebt en in bed wil blijven (in bed blijven → remmen).
- Metacognitie: je denkt na over je eigen denken, handelen en doen.
↓
2. Aandachtsfuncties: dat wat je aandacht geeft, neem je waar → irrelevante
externe
stimuli worden uitgefilterd en relevante stimuli geselecteerd.
* Voorbeeld: je wil graag blauwe schoenen → onbewust zie je overal blauwe
schoenen →
je hersenen hebben het geselecteerd (schenken er aandacht aan).
↓
3. Waarnemingsfuncties: via sensatie en perceptie probeer je hetgeen waar je aandacht op
gericht is te begrijpen door er een betekenis aan toe te kennen.
- Bewuste waarneming en interpretatie: je hoort of ziet hetzelfde als een ander, maar
ieders hersenen verwerken en interpreteren het op een andere manier.
↓
4. Geheugenfuncties: hetgeen wat je hebt waarnemen en begrepen sla je op →
opgeslagen
informatie gebruik je om dingen te herkennen of te herinneren (informatie terughalen).
Shielding-shifting dilemma: de balans tussen je aandacht beschermen tegen afleiding
(shielding) & aandacht flexibel verplaatsen wanneer dit nodig is (shifting).
*Executieve functies worden alleen gebruikt bij hogere denkprocessen (plannen,
organiseren, bijvoorbeeld niet fietsen).
*Mindfulness leidt tot meer controle over de aandachtsfuncties.
H3 Klinische Neuropsychologie
Klinische neuropsychologie: bestudeert de relatie tussen hersenafwijkingen, cognitie,
emotionele ontregeling en gedrag.
Het werkveld van een neuropsycholoog:
Ziekenhuis: neuropsycholoog (is de tweede verantwoordelijke) werkt samen met de
neuroloog (is de eerste verantwoordelijke).
*Casus die kan worden behandeld: als gevolg van een medische aandoening zijn bij iemand
direct/indirecte psychische stoornissen ontstaan.
*Twee mogelijke werkplekken:
- Categoraal ziekenhuis: richt zich op een specifieke groep (epilepsie).
- Academisch ziekenhuis: werkt samen met universiteiten (doen veel onderzoek).