Tak H1
Psychodiagnostiek: onderzoek naar psychosociaal functioneren met als doel:
- Betrouwbare/valide beschrijving van psychosociale werkelijkheid te verkrijgen
- Verklaringen zoeken voor ontstaan/voortbestaan problemen
- Deze verklaring te toetsen
In de hulpverlening wordt deze geplaatst in een handelingsgericht kader: niet enkel verklaren, maar
ook interventies en effecten van deze vinden en het onderzoek afstemmen op hulpvragers.
Voor psychodiagnostiek bij kinderen moet je speciaal rekening houden met ontwikkelingsperspectief,
het verband tussen lichamelijk/psychisch/sociaal functioneren en de context
Hypothesen en toetsingen moeten voldoen aan:
1) Betrouwbaarheid: onafhankelijk van het onderzoeksmoment t.o.v. onderzoeker of andere
toevallige factoren
2) Validiteit: moet daadwerkelijk betrekking hebben op datgene wat je beoogt te meten
Deze zijn ook kenmerkend voor wetenschappelijk denken en diagnostisch onderzoek verloopt dan
ook via de empirische cyclus:
- Observatie, Inductie: formuleren hypothesen o.b.v. waarnemingen, Deductie: afleiden
toetsbare hypothesen o.b.v. waarnemingen of Operationalisering: bij voorspelling
onderzoeksmiddelen zoeken om toetsbaar te maken, Toetsing, Evaluatie
In het hulpverleningsproces gaan psychodiagnostische vraagstellingen van breed gericht.
1) Breed verkennend onderzoek door screeningsonderzoek met beschrijvende diagnostiek,
heuristiek en onderkennende diagnostiek: door gesprekken en observaties bepalen of er
problemen zijn.
2) Gericht onderzoek door uitdieping om meer inzicht te verkrijgen en alternatieve hypothesen
uit te sluiten. Hier keuzes maken over interventies/behandeling.
Ook wordt het hulpverleningsproces omschreven als probleemoplossingsproces: met planmatige
stappen het probleem van hulpvrager oplossen regulatieve cyclus in 6 fasen:
1) Probleemherkenning: oriëntatie op hulpvraag, screeningsonderzoek en hypothesen erover.
2) Probleemdefiniëring: ontstaanstheorie vinden, formuleren probleemdefinitie.
3) Handelingsmogelijkheden: bedenken oplossingen en afwegen van alternatieven.
4) Planning van de interventie: concrete afspraken over behandeling.
5) Uitvoering van de interventie: met monitoring op planning en effect.
6) Evaluatie van de effecten: beslissen of interventie voldoende heeft gewerkt.
Relatie tussen hulpvrager en hulpverlener is gepland, doelgericht, betaald en tijdelijk. Hier is een
balans nodig tussen distantie (voor objectiviteit) en nabijheid (voor subjectiveren).
Je moet ook sensitiviteit tonen voor culturele verschillen en hier kennis over bezitten.
ook wel interculturele vaardigheden genoemd (verschillen in factoren en hun onderlinge
samenhang kunnen zien). + rekening houden met acculturatietheorie: integratie, assimilatie,
separatie en marginalisatie.
,+ het beeld van stoornissen is niet in elke cultuur hetzelfde, ook werken sommige
onderzoeksinstrumenten anders door verschil in normen/waarden bij verschillende culturen.
Expliciteren: hulpverlener moet kunnen uitleggen wat/waarom hij doet wat hij doet. Dit bevordert
evaluatie, verbetering en samenwerking. + verantwoording is belangrijk.
De hulpverlener moet voor het helpen van kinderen onder 16 toestemming hebben van beide
(volledig geïnformeerde) gezaghebbende ouders.
dit hoeft alleen niet in een acute situatie als kindermishandeling bijvoorbeeld.
Ook moet hij de ouders op de hoogte houden van elk onderzoek en de redenen daarvan
Informed consent is deze informatieplicht en vereiste van toestemming van ouders.
Leden van een multidisciplinair team mogen elkaars verslagen inzien
uitzondering: medische dossiers.
Voor verslagen van andere instellingen is toestemming van beide ouders en kind zelf (vanaf 12) nodig.
Ook het melden van contact met de hulpvrager aan andere instellingen mag niet zonder toestemming
van de ouders. Behalve als dit leidt tot een ‘conflict van plichten’. Dan mag je beroepsgeheim breken.
bijv. wanneer er twijfels zijn over ontwikkeling kind en ouders onderzoek hierna verbieden
Dan kan de hulpverlener zonder toestemming van de ouders:
- De jongere in de verwijsindex van risicojongeren noteren (voor zorgen over ontwikkeling)
- De meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling raadplegen
- Het vertrouwenscentrum kindermishandeling (VK) raadplegen
Hier komen natuurlijk wel morele dilemma’s bij kijken.
Het diagnostisch model (Tak et al.) geeft voorschriften voor het verzamelen van informatie/structuur.
1) Empirische cyclus: stapsgewijze toetsing juistheid van hypothesen
2) Regulatieve cyclus: stapsgewijs behalen van doelen in probleemoplossing
Deze twee moet je integreren (theorie <-> praktijk). Bekeken door vier perspectieven:
- Beperkte horizon van voorspellingen die diagnosticus maakt: soms tracht hij de
probleemsituatie te veranderen via het hulpverleningsproces (meer empirisch)
- Procesmatige karakter van diagnostiek binnen hulpverleningsproces. Het behandelproces
kan ook bijgestuurd/bijgesteld worden.
- Complexiteit van het hulpverleningsproces: niet alle onzekerheden zijn empirisch te
onderzoeken.
- Waarden en normen in het hulpverleningsproces: vooral bij bedenken/afwegen
handelingsmogelijkheden moet hier rekening mee gehouden worden (regulatieve fase).
Je mag niet vergeten dat de hulpverleningsrelatie vanaf het begin invloed heeft op de hulpvrager
(eerste fase).
DUS: in elke fase van het hulpverleningsproces beïnvloeden diagnostiek en hulpverlening elkaar. De
verhouding tussen die aspecten (onderzoeken en beïnvloeden) verschilt echter gedurende het
verloop van het proces.
oplossing is balans.
, Tak H2
Verschil psychodiagnostiek en wetenschappelijk onderzoek is de gerichtheid op het individu i.p.v. de
groep. Wetenschappelijke theorieën hebben in de psychodiagnostiek een zoeklichtfunctie om
hypothesen te formuleren. multidisciplinaire coördinatie is hierbij van belang.
Ook in de regulatieve cyclus zijn theorieën dus essentieel. Vooral wat betreft risico- en
beschermende factoren biopsychosociaal model (veel gebruikt)
- Evidence-based treatment: aanpak die bewezen effectief is
- Practice-based evidence: wat werkt in eigen praktijk
Evidence-based practice: integratie van best beschikbare onderzoek en klinische expertise in de
context van cliëntkenmerken, cultuur en voorkeuren (beste optie)
1) Psychiatrische traditie: onderkennen van stoornissen (medisch model centraal). Hier komt
ook de psychiatrische classificatie vandaan die we gebruiken in de diagnostiek.
2) Ontwikkelingspsychopatologie: richt zich op indviduele adaptiepatronen en
ontwikkelingstrajecten (combinatie tussen ontwikkelings-, kinder- en jeugdpsychologie).
- Child development: empirische kinderstudies (nomothetische benadering)
- Child guidance: klinisch georiënteerd onderzoek (ideografische benadering)
3) Orthopedagogiek: stagnerende opvoedingssituatie oplossen
4) Psychodynamische model: gebaseerd op Freuds psychoanalyse. Problemen uit de
kinderjaren kunnen belangrijke rol hebben in huidige problematiek.
- Id: drijfveren individu, Superego: geïnternaliseerde regels, Ego: bemiddelt hiertussen.
conflicten hiertussen leiden dan tot ontwikkelingsstagnatie.
- Richtingen: riftpsychologie, egopsychologie, objectrelatietheorieën en zelfpsychologie.
5) Gehechtheidstheorie: kwaliteit van gehechtheid is belangrijke factor, responsiviteit en
sensitiviteit zijn hierbij van groot belang.
6) Leertheoretische model: probleemgedrag ontlonkt door antecedente variabelen en
bekrachtigd kan worden door consequente variabelen, met ontwikkelingsperspectief.
Ook zijn er verschillende visies op normaliteit:
- Afwezigheid van stoornissen
- De statische norm: het gemiddelde, de modus, etc.
- De norm van de ideale of gewenste toestand
- Normaal als succesvolle adaptatie: balans tussen individuele ontwikkeling en eisen van de
buitenwereld / ondanks tegenslagen toch succesvol adapteren aan situatie.
Om kennis te kunnen integreren in een samenhangende visie zijn twee perspectieven nodig:
1) Ontwikkelingsperspectief: rekening houden met ontwikkelingen en veranderingen die
jongere meemaakt door de tijd heen in levensloop (sociaalecologisch).
2) Systeemperspectief: hierbij wordt het biopsychosociale model meegenomen. Belangrijk zijn:
- Interactie lichaam/psyche/sociaal.
- Empowerment: proberen hulpvrager heft in eigen handen terug te geven
- Balansmodel: draaglast vs draagkracht (compenserende werking)
Door deze te combineren krijg je veel inzicht in de situatie.
, Met het oog op deze combinatie zijn er 2 modellen van praktisch nut:
1) Combinatie van systeemdenken, het meervoudig risicomodel en het sociaalecologische
model.
2) Focus op ordenen informatie van verschillende disciplines bij het verklaren van gedrag in
bepaalde situaties
Witteman H1
Vijf basisvragen in de psychodiagnostiek:
1) Onderkenning: probleem nauwkeurig beschrijven/in kaart brengen
2) Verklaring: ontstaan/instandhouding verklaren a.d.h.v. theorieën
3) Predictie: voorspelling van het gedrag
4) Indicatie: kan er iets aan gedaan worden, en zo ja wat?
5) Evaluatie.
Voor logisch-methodologisch onderzoek hanteren we de empirische cyclus (observatie, inductie,
deductie, toetsing, evaluatie), voor psychodiagnostiek is deze omgezet in het stroomschema.
Voor onderkenning en verklaring worden hierin deze stappen doorlopen:
- Opstellen hypothesen
- Formuleren van toetsbare voorspellingen hiervan
- Kiezen instrumenten
- Vaststellen toetsingscriterium
- Afname en verwerking van gebruikte instrumenten
- Evaluatie en bevestiging/weerlegging hypotheses o.b.v. resultaten