HC1: De nationalistische uitdaging
Historiografische benaderingen tot de 19e eeuw
● Liberalen, nationalisten, socialisten (kritisch op moderne ideeën), conservatieven – eens dat
tijdperk ‘modern’ was ondanks hun verschillende opvattingen over de 19e eeuw, ook al was het
soms goed soms slecht.
● Analyse van de toekomstgerichte manier van denken achter moderniteit (Reinhart Koselleck)
→ wat betekent het om modern te denken? Je moet allereerst het gedachtegoed hebben om
eerst te vinden dat het belangrijk is om op een snelle toekomstgerichte manier van A naar B te
gaan.
● Kritiek op moderniteit als disciplinerend en homogeniserend (Michel Foucault), door mannen
uit de middenklasse bepaald (Alltagsgeschichte, gendergeschiedenis),
kolonialistisch/eurocentrisch, heel westers of opgedrongen (postcolonial studies) → nieuwe
optieken om anders naar moderniteit te kijken.
● Modernisering is niet als vanzelfsprekend, evenals nationalisme. Het is belangrijk om de
vanzelfsprekendheid weg te denken. Vandaar de nationalistische uitdaging.
Vraag aan het publiek
Wat houdt het in om van nationalisme als een uitdaging te spreken? Wie of wat werd uitgedaagd, en
hoe precies?
- Er bestonden allerlei kleine staten die zichzelf niet wilden opgeven. Dit stond haaks op het idee
van een nationale eenwording. Zij voelden zich uitgedaagd door het nationalisme. Een koning
voelt zich in Frankrijk uitgedaagd want hij was afkomstig uit een dynastie en werd daarom
‘gelegitimeerd’, dit was voor het nationalisme een probleem. De legitimiteit van een dynastie
verschuift naar de legitimiteit van ‘de natie’. Kleine en grote monarchieën voelen zich
uitgedaagd en bedreigd. (Habsburgse Rijk, Ottomaanse Rijk). Ze baseren zich op een goddelijk
recht, niet op wat het volk wilt.
- Minderheden voelden zich ook bedreigd: denk aan mensen die Pools spreken in Duitsland, de
Catalanen in Spanje. Zodra je nationaal begint te denken krijg je problemen met minderheden.
De minderheden begonnen het idee te krijgen dat zij niet in het nationale idee pasten.
Belangrijke beslissingen worden ten nadele van deze minderheden genomen.
- Nationalisten hadden een probleem met minderheden, met monarchieën en met liberalen en
socialisten. Het socialisme is een internationalisme; solidair zijn met je klasse (duitse
arbeidersklasse en franse arbeidersklasse) → dit staat haaks op solidariteit met je landsgenoten.
Dit is ook bij het katholicisme die ook solidair zijn met andere katholieken over de gehele
wereld.
, - Er zijn ook mensen die nog lokaal ingesteld zijn en zich niet zo veel bezig hielden met het
nationalisme.
→ cruciale problemen voor het nationalisme.
De nationalistische uitdaging
● Hoe werd het nationalisme, vanuit een structureel inferieure positie, een succes?
→ men moest een model maken: hoe werd het nationalistische regime doorgevoerd in alles?
Dit moest zich verspreiden door schrijvers, journalisten, hoogleraren die deze wetenschap
onderbouwden, leraren van de basisschool die het aan kinderen overbrachten. Praktisch
gedacht moesten er ook allerlei dingen worden gepland. Een belangrijk idee is de ‘imagined
community’: je kent de meeste mensen niet maar voelt je toch verbonden met miljoenen
anderen doordat je in ‘dezelfde gemeenschap’ zit. Verhalen van het heden, de toekomst in het
verleden die je met iedereen in die gemeenschap deelt. Denk aan verhalen van onderdrukking
door de monarchale staten en het goede van de ‘opoffering’ voor de natie. Tradities worden
gecreëerd. De geschiedenis werd uiteindelijk herschreven langs de nationalistische maatstaf.
● Wat maakt het aantrekkelijk en bijzonder?
→ natiestaten boden infrastructuren; dit creëerden markten en netwerken. Je schept daarmee
een normaliteit van de natie (je bent onderdeel van de samenleving, je hoort bij elkaar). Het
bood een visie voor de toekomst, invented traditions.
● Onder welke voorwaarden bereikten nationalistische bewegingen natiestaten?
→ de bewegingen hadden monarchische staten nodig
● Waarom radicaliseerde het nationalisme eind 19e eeuw, ook in gevestigde natiestaten?
→
Waarom was het nationalisme plausibel?
● ‘Imagined community’, ‘invented traditions’: krachtige verhalen van opoffering, prestaties,
glorie brachten burgers bij elkaar.
● Emotioneel, religieus, terugblikkend en rationeel, praktisch, toekomstgericht (cruciaal voor het
succes; de romantische kant en de zakelijke kant)
● Aantrekkelijk voor groeiende middenklasse van leraren, wetenschappers, journalisten, ook
advocaten, ingenieurs, zakenmannen
Vraag aan het publiek
Hoe konden nationalistische bewegingen natiestaten oprichten?
Waarom lukte hun dit in sommige gevallen (Griekenland, Italië, Duitsland) maar niet in anderen
(Ierland, Polen, Tsjechië, Catalonië)?
,→ Deze minderheden hadden geen monarchale staten als bondgenoot.
Italiaanse eenwording, 1859-1870
● Beweging (risorgimento), ivm leidende rol van Piëmont-Sardinië (Camillo di Cavour) en steun
door het Frankrijk van Napoleon III
● In 1848/49 gefaald, maar militaire overwinning tegen Habsburgse rijk (1859) en opstand tegen
Koninkrijk der Beide Siciliën (1860)
● Italiaans Koninkrijk voerde nieuwe oorlog tegen Habsburse Rijk; won Venetië (1866) en
veroverde de Pauselijke Staat (1870)
Duitse eenwording, 1864-1871
● Beweging, in conflict met Pruisen maar collaboreerde uiteindelijk met Bismarck en Wilhelm I
● Overwinning van Pruisen en Oostenrijk tegen Denemarken voegde gebieden toe (1864)
● Pruisen won oorlog tegen Oostenrijk (1866), wat leidde tot annexaties en Noord-Duitse Bond
● Overwinning tegen FR (1870/71) bracht Zuid-Duitse staten bij en leidde tot Keizerrijk,
federatie van monarchieën met groeiende eenheid
Van nationalismen tot natiestaten
● Nationalismen leidden tot opstanden (Polen in 1830 en 1863, Ierland in 1867) en droegen bij
tot revoluties (1848/49)
● Maar steun door monarchische staten nodig, of van buiten (FR voor Italië, FR/G-B/Rusland
voor GR) of van binnen (Pruisen, Piëmont-Sardinië)
● Nieuwe natiestaten kwamen voort uit compromissen tussen conservatieven/liberalen
(Duitsland), liberalen/revolutionairen (Italië)
Nationalisme binnen natiestaten (ca 1890-1914)
● Drang om steeds verder te gaan, vooral bij de jongeren, populistisch en imperialistisch
● Opdringen van dominante nationalismen (Duits, Hongaars, Russisch) in multi etnische rijken,
leidde tot tegenbewegingen.
● Racistische ideeën kwamen op een werden ‘wetenschappelijk onderbouwd’
● Nog meer klemtoon op homogeniteit, tegen individualisme, socialisme, minderheden, met
name Joden (Dreyfusaffaire). De Joodse middenklasse had geprobeerd hun ‘imago’ te beteren
en bij de ‘gewone burgers’ te horen. Alfred Dreyfus was een Joodse officier en werd
beschuldigd. De bewijzen waren niet overtuigend en verzonnen, waardoor de zaak opnieuw
georganiseerd moest worden. Dit zorgde ervoor dat er juist gezegd werd dat hij wel schuldig
, móést zijn en iedereen die hem verdedigde misschien zelf ook wel een Jood was. → een
conclusie was dat ze hun eigen natiestaat op moesten richten (Palestina) (Zionisme).
Historiografische benaderingen tot de 19e eeuw
● Liberalen, nationalisten, socialisten (kritisch op moderne ideeën), conservatieven – eens dat
tijdperk ‘modern’ was ondanks hun verschillende opvattingen over de 19e eeuw, ook al was het
soms goed soms slecht.
● Analyse van de toekomstgerichte manier van denken achter moderniteit (Reinhart Koselleck)
→ wat betekent het om modern te denken? Je moet allereerst het gedachtegoed hebben om
eerst te vinden dat het belangrijk is om op een snelle toekomstgerichte manier van A naar B te
gaan.
● Kritiek op moderniteit als disciplinerend en homogeniserend (Michel Foucault), door mannen
uit de middenklasse bepaald (Alltagsgeschichte, gendergeschiedenis),
kolonialistisch/eurocentrisch, heel westers of opgedrongen (postcolonial studies) → nieuwe
optieken om anders naar moderniteit te kijken.
● Modernisering is niet als vanzelfsprekend, evenals nationalisme. Het is belangrijk om de
vanzelfsprekendheid weg te denken. Vandaar de nationalistische uitdaging.
Vraag aan het publiek
Wat houdt het in om van nationalisme als een uitdaging te spreken? Wie of wat werd uitgedaagd, en
hoe precies?
- Er bestonden allerlei kleine staten die zichzelf niet wilden opgeven. Dit stond haaks op het idee
van een nationale eenwording. Zij voelden zich uitgedaagd door het nationalisme. Een koning
voelt zich in Frankrijk uitgedaagd want hij was afkomstig uit een dynastie en werd daarom
‘gelegitimeerd’, dit was voor het nationalisme een probleem. De legitimiteit van een dynastie
verschuift naar de legitimiteit van ‘de natie’. Kleine en grote monarchieën voelen zich
uitgedaagd en bedreigd. (Habsburgse Rijk, Ottomaanse Rijk). Ze baseren zich op een goddelijk
recht, niet op wat het volk wilt.
- Minderheden voelden zich ook bedreigd: denk aan mensen die Pools spreken in Duitsland, de
Catalanen in Spanje. Zodra je nationaal begint te denken krijg je problemen met minderheden.
De minderheden begonnen het idee te krijgen dat zij niet in het nationale idee pasten.
Belangrijke beslissingen worden ten nadele van deze minderheden genomen.
- Nationalisten hadden een probleem met minderheden, met monarchieën en met liberalen en
socialisten. Het socialisme is een internationalisme; solidair zijn met je klasse (duitse
arbeidersklasse en franse arbeidersklasse) → dit staat haaks op solidariteit met je landsgenoten.
Dit is ook bij het katholicisme die ook solidair zijn met andere katholieken over de gehele
wereld.
, - Er zijn ook mensen die nog lokaal ingesteld zijn en zich niet zo veel bezig hielden met het
nationalisme.
→ cruciale problemen voor het nationalisme.
De nationalistische uitdaging
● Hoe werd het nationalisme, vanuit een structureel inferieure positie, een succes?
→ men moest een model maken: hoe werd het nationalistische regime doorgevoerd in alles?
Dit moest zich verspreiden door schrijvers, journalisten, hoogleraren die deze wetenschap
onderbouwden, leraren van de basisschool die het aan kinderen overbrachten. Praktisch
gedacht moesten er ook allerlei dingen worden gepland. Een belangrijk idee is de ‘imagined
community’: je kent de meeste mensen niet maar voelt je toch verbonden met miljoenen
anderen doordat je in ‘dezelfde gemeenschap’ zit. Verhalen van het heden, de toekomst in het
verleden die je met iedereen in die gemeenschap deelt. Denk aan verhalen van onderdrukking
door de monarchale staten en het goede van de ‘opoffering’ voor de natie. Tradities worden
gecreëerd. De geschiedenis werd uiteindelijk herschreven langs de nationalistische maatstaf.
● Wat maakt het aantrekkelijk en bijzonder?
→ natiestaten boden infrastructuren; dit creëerden markten en netwerken. Je schept daarmee
een normaliteit van de natie (je bent onderdeel van de samenleving, je hoort bij elkaar). Het
bood een visie voor de toekomst, invented traditions.
● Onder welke voorwaarden bereikten nationalistische bewegingen natiestaten?
→ de bewegingen hadden monarchische staten nodig
● Waarom radicaliseerde het nationalisme eind 19e eeuw, ook in gevestigde natiestaten?
→
Waarom was het nationalisme plausibel?
● ‘Imagined community’, ‘invented traditions’: krachtige verhalen van opoffering, prestaties,
glorie brachten burgers bij elkaar.
● Emotioneel, religieus, terugblikkend en rationeel, praktisch, toekomstgericht (cruciaal voor het
succes; de romantische kant en de zakelijke kant)
● Aantrekkelijk voor groeiende middenklasse van leraren, wetenschappers, journalisten, ook
advocaten, ingenieurs, zakenmannen
Vraag aan het publiek
Hoe konden nationalistische bewegingen natiestaten oprichten?
Waarom lukte hun dit in sommige gevallen (Griekenland, Italië, Duitsland) maar niet in anderen
(Ierland, Polen, Tsjechië, Catalonië)?
,→ Deze minderheden hadden geen monarchale staten als bondgenoot.
Italiaanse eenwording, 1859-1870
● Beweging (risorgimento), ivm leidende rol van Piëmont-Sardinië (Camillo di Cavour) en steun
door het Frankrijk van Napoleon III
● In 1848/49 gefaald, maar militaire overwinning tegen Habsburgse rijk (1859) en opstand tegen
Koninkrijk der Beide Siciliën (1860)
● Italiaans Koninkrijk voerde nieuwe oorlog tegen Habsburse Rijk; won Venetië (1866) en
veroverde de Pauselijke Staat (1870)
Duitse eenwording, 1864-1871
● Beweging, in conflict met Pruisen maar collaboreerde uiteindelijk met Bismarck en Wilhelm I
● Overwinning van Pruisen en Oostenrijk tegen Denemarken voegde gebieden toe (1864)
● Pruisen won oorlog tegen Oostenrijk (1866), wat leidde tot annexaties en Noord-Duitse Bond
● Overwinning tegen FR (1870/71) bracht Zuid-Duitse staten bij en leidde tot Keizerrijk,
federatie van monarchieën met groeiende eenheid
Van nationalismen tot natiestaten
● Nationalismen leidden tot opstanden (Polen in 1830 en 1863, Ierland in 1867) en droegen bij
tot revoluties (1848/49)
● Maar steun door monarchische staten nodig, of van buiten (FR voor Italië, FR/G-B/Rusland
voor GR) of van binnen (Pruisen, Piëmont-Sardinië)
● Nieuwe natiestaten kwamen voort uit compromissen tussen conservatieven/liberalen
(Duitsland), liberalen/revolutionairen (Italië)
Nationalisme binnen natiestaten (ca 1890-1914)
● Drang om steeds verder te gaan, vooral bij de jongeren, populistisch en imperialistisch
● Opdringen van dominante nationalismen (Duits, Hongaars, Russisch) in multi etnische rijken,
leidde tot tegenbewegingen.
● Racistische ideeën kwamen op een werden ‘wetenschappelijk onderbouwd’
● Nog meer klemtoon op homogeniteit, tegen individualisme, socialisme, minderheden, met
name Joden (Dreyfusaffaire). De Joodse middenklasse had geprobeerd hun ‘imago’ te beteren
en bij de ‘gewone burgers’ te horen. Alfred Dreyfus was een Joodse officier en werd
beschuldigd. De bewijzen waren niet overtuigend en verzonnen, waardoor de zaak opnieuw
georganiseerd moest worden. Dit zorgde ervoor dat er juist gezegd werd dat hij wel schuldig
, móést zijn en iedereen die hem verdedigde misschien zelf ook wel een Jood was. → een
conclusie was dat ze hun eigen natiestaat op moesten richten (Palestina) (Zionisme).