Hoorcollege 1
Wat is cultuur?
● Het geheel van kennis, opvattingen, vormen van gedrag en materiële zaken die mensen leren
en maken als lid van een samenleving
● Een systeem van gedeelde opvattingen en betekenisgeving
Belangrijke kenmerken
● Aangeleerd, niet aangeboren
● Deels bewust, deels onbewust (vergelijkbaar met de regels van taal)
● Tot op zekere hoogte dwingend (homoseksualiteit in sommige samenlevingen afgekeurd →
gedwongen om in de kast te blijven → protest maakt verandering mogelijk)
● Distributief: niet elk lid van een samenleving beschikt over dezelfde cultuur
● Vormt een min of meer systematisch geheel (zonder erbij na te denken)
● Is dynamisch, niet statisch
Het wiel van cultuur (de 3 elementen van cultuur)
● Aangeleerde voorstellingen (goed & fout bvb. door socialisatie)
● Gedrag
● Materiële context (ecologie, klimaat, natuur, bebouwing (de plek waarin wij leven, maakt
dingen mogelijk of onmogelijk)
Voorstellingen en gedrag oefenen invloed op elkaar uit. Materiële context en gedrag oefenen invloed
op elkaar uit. Voorstellingen en materiële context oefenen invloed op elkaar uit. Holistisch: De drie
elementen hangen samen en moeten bij elkaar betrokken worden als ze worden bestudeerd.
Op basis van cultuur vindt in- en uitsluiting plaats. Wie horen er wel en niet bij mijn samenleving?
Met wie deel ik mijn cultuur? Hier kan op verschillende niveaus naar worden gekeken
(Lokaal/geografisch (landelijk), maar ook subculturen (beroepsgroepen))
Het bestuderen van cultuur
● Materiële context en gedrag zijn observeerbaar en meetbaar. Voorstellingen en
betekenisgeving zijn problematisch (vragen, maar deels onbewust).
● Participerende observatie: deelnemen aan het leven van een samenleving als een persoon
(subject) en de samenleving observeren als ware het een ding is (object). Dit vereist
betrokkenheid en distantie.
● Diverse typen interview: gesprekken, levensgeschiedenissen, geschreven bronnen van
dagboek tot internet, visueel materiaal.
Home blindness: je bent je niet bewust van de eigenaardigheden (voor buitenstaanders) uit je eigen
samenleving.
,2 perspectieven
Perspectief 1: Emic
Voorstellingen, opvattingen en handelingen beschouwen en beschrijven vanuit het perspectief van de
leden van de betrokken samenleving (de participanten, native perspective).
Belang:
● Geeft inzicht in onbewuste voorstellingen en patronen van gedrag.
● Laat zien hoe deze binnen een lokale context samenhangen.
Probleem:
● Vertalen (niet elk begrip heeft in elke taal dezelfde betekenis(wat is huwelijk?)) (sommige
woorden bestaan niet in elke taal)
● Antropoloog is niet native (mensen zijn bewust dat er een buitenstaander in hun midden is)
Perspectief 2: Etic
Voorstellingen, opvattingen en handelingen beschouwen en beschrijven vanuit het analytische en
theoretische perspectief van de onderzoeker.
Belang:
● Vergelijken van culturen
● Inzichten ontwikkelen die het native model overstijgen
Probleem:
● In hoeverre zijn de antropologische theorieën en concepten een westers emic model.
Goed en fout
● Etnocentrisme: beoordelen en veroordelen van de voorstellingen en het gedrag van andere
culturele groepen op basis van de eigen culturele voorstellingen.
● Cultureel relativisme: elke cultuur is uniek en moet in haar eigen termen bestudeerd en
beoordeeld worden.
○ Methodologisch uitgangspunt: de methode van onderzoek
○ Geen moreel principe: er is geen goed en fout
, Hoorcollege 2
Oorsprong antropologie
● 19e eeuw
● Industrialisatie (verlichting) → sociale wetenschappen (effect industrialisering op de
samenleving)
● Staatsvorming (natiestaat) → belangstelling voor (traditionele) nationale cultuur
(volkskunde: het vastleggen van oude tradities om afkomst te tonen na de industrialisatie).
Vooral in landen zonder koloniën.
● Kolonialisme → besturen en exploiteren van andere samenlevingen (westerse belangstelling
voor het besturen van vreemde volken, hiervoor was kennis nodig van lokale bestuursvormen,
religie, taal en gewoonten)
● Missie/ zending → bekeren van gekoloniseerde bevolking tot het Christendom (ontstond
interesse voor vreemde talen)
Het Evolutionisme
● Charles Darwin
● Wat superieur is zal voortbestaan (rangschikken in stadia van ontwikkeling)
● Grondleggers: Lewis Henry Morgan (1818-1881) en Edward B. Tylor (1832-1917
● Het evolutionisme: elke samenleving en cultuur evolueert van eenvoudig (primitief, laag,
onbeschaamfd) naar complex (modern, hoog, beschaafd)
● Polytheïsme (geloof in veel goden) → monotheïsme (geloof in een god)
● Motor achter ontwikkeling is het denk- en leervermogen (cognitie) en/ of aanpassing aan
veranderde omstandigheden (bvb. bevolkingsgroei)
● Ontwikkeling is mogelijk voor elke samenleving.
● Focus op lange termijn ontwikkelingen/ veranderingen.
Probleem:
● Geschiedenis is geen eenrichtingsverkeer
● Geen inzicht in korte termijn processen
● Notie van survival of the fittest leidt tot etnocentrisme en racisme (door plaatsing van laag
naar hoog)
Wat is cultuur?
● Het geheel van kennis, opvattingen, vormen van gedrag en materiële zaken die mensen leren
en maken als lid van een samenleving
● Een systeem van gedeelde opvattingen en betekenisgeving
Belangrijke kenmerken
● Aangeleerd, niet aangeboren
● Deels bewust, deels onbewust (vergelijkbaar met de regels van taal)
● Tot op zekere hoogte dwingend (homoseksualiteit in sommige samenlevingen afgekeurd →
gedwongen om in de kast te blijven → protest maakt verandering mogelijk)
● Distributief: niet elk lid van een samenleving beschikt over dezelfde cultuur
● Vormt een min of meer systematisch geheel (zonder erbij na te denken)
● Is dynamisch, niet statisch
Het wiel van cultuur (de 3 elementen van cultuur)
● Aangeleerde voorstellingen (goed & fout bvb. door socialisatie)
● Gedrag
● Materiële context (ecologie, klimaat, natuur, bebouwing (de plek waarin wij leven, maakt
dingen mogelijk of onmogelijk)
Voorstellingen en gedrag oefenen invloed op elkaar uit. Materiële context en gedrag oefenen invloed
op elkaar uit. Voorstellingen en materiële context oefenen invloed op elkaar uit. Holistisch: De drie
elementen hangen samen en moeten bij elkaar betrokken worden als ze worden bestudeerd.
Op basis van cultuur vindt in- en uitsluiting plaats. Wie horen er wel en niet bij mijn samenleving?
Met wie deel ik mijn cultuur? Hier kan op verschillende niveaus naar worden gekeken
(Lokaal/geografisch (landelijk), maar ook subculturen (beroepsgroepen))
Het bestuderen van cultuur
● Materiële context en gedrag zijn observeerbaar en meetbaar. Voorstellingen en
betekenisgeving zijn problematisch (vragen, maar deels onbewust).
● Participerende observatie: deelnemen aan het leven van een samenleving als een persoon
(subject) en de samenleving observeren als ware het een ding is (object). Dit vereist
betrokkenheid en distantie.
● Diverse typen interview: gesprekken, levensgeschiedenissen, geschreven bronnen van
dagboek tot internet, visueel materiaal.
Home blindness: je bent je niet bewust van de eigenaardigheden (voor buitenstaanders) uit je eigen
samenleving.
,2 perspectieven
Perspectief 1: Emic
Voorstellingen, opvattingen en handelingen beschouwen en beschrijven vanuit het perspectief van de
leden van de betrokken samenleving (de participanten, native perspective).
Belang:
● Geeft inzicht in onbewuste voorstellingen en patronen van gedrag.
● Laat zien hoe deze binnen een lokale context samenhangen.
Probleem:
● Vertalen (niet elk begrip heeft in elke taal dezelfde betekenis(wat is huwelijk?)) (sommige
woorden bestaan niet in elke taal)
● Antropoloog is niet native (mensen zijn bewust dat er een buitenstaander in hun midden is)
Perspectief 2: Etic
Voorstellingen, opvattingen en handelingen beschouwen en beschrijven vanuit het analytische en
theoretische perspectief van de onderzoeker.
Belang:
● Vergelijken van culturen
● Inzichten ontwikkelen die het native model overstijgen
Probleem:
● In hoeverre zijn de antropologische theorieën en concepten een westers emic model.
Goed en fout
● Etnocentrisme: beoordelen en veroordelen van de voorstellingen en het gedrag van andere
culturele groepen op basis van de eigen culturele voorstellingen.
● Cultureel relativisme: elke cultuur is uniek en moet in haar eigen termen bestudeerd en
beoordeeld worden.
○ Methodologisch uitgangspunt: de methode van onderzoek
○ Geen moreel principe: er is geen goed en fout
, Hoorcollege 2
Oorsprong antropologie
● 19e eeuw
● Industrialisatie (verlichting) → sociale wetenschappen (effect industrialisering op de
samenleving)
● Staatsvorming (natiestaat) → belangstelling voor (traditionele) nationale cultuur
(volkskunde: het vastleggen van oude tradities om afkomst te tonen na de industrialisatie).
Vooral in landen zonder koloniën.
● Kolonialisme → besturen en exploiteren van andere samenlevingen (westerse belangstelling
voor het besturen van vreemde volken, hiervoor was kennis nodig van lokale bestuursvormen,
religie, taal en gewoonten)
● Missie/ zending → bekeren van gekoloniseerde bevolking tot het Christendom (ontstond
interesse voor vreemde talen)
Het Evolutionisme
● Charles Darwin
● Wat superieur is zal voortbestaan (rangschikken in stadia van ontwikkeling)
● Grondleggers: Lewis Henry Morgan (1818-1881) en Edward B. Tylor (1832-1917
● Het evolutionisme: elke samenleving en cultuur evolueert van eenvoudig (primitief, laag,
onbeschaamfd) naar complex (modern, hoog, beschaafd)
● Polytheïsme (geloof in veel goden) → monotheïsme (geloof in een god)
● Motor achter ontwikkeling is het denk- en leervermogen (cognitie) en/ of aanpassing aan
veranderde omstandigheden (bvb. bevolkingsgroei)
● Ontwikkeling is mogelijk voor elke samenleving.
● Focus op lange termijn ontwikkelingen/ veranderingen.
Probleem:
● Geschiedenis is geen eenrichtingsverkeer
● Geen inzicht in korte termijn processen
● Notie van survival of the fittest leidt tot etnocentrisme en racisme (door plaatsing van laag
naar hoog)