Organisatiekunde 1.2
Kenmerken van een organisatie:
1. Menselijke factor
2. Samenwerkingsvorm
3. Doelgerichtheid
4. Continuïteit
Hoofddoelstellingen van organisaties:
1. Interne hoofddoelstelling: continuïteit
2. Externe hoofddoelstelling: voorzien in een maatschappelijke
behoefte.
Homoniem van het begrip organisatie
- Functioneel: het effectief op elkaar afstemmen van activiteiten.
- Institutioneel: een organisatie als een object
- Instrumenteel: de organisatie als een instrument of middel om de
organisatiedoelstellingen te verwezenlijken.
Eigenschappen van een organisatie:
1. Synergie-effect Het resultaat van samenwerken is groter dan een
optelling van individuele werken.
2. Machtsverdeling in lagen
3. Geschoold personeel
4. Formele communicatie, regelgeving en methoden
5. Een werkverdeling naar functie
6. Omschreven doelstellingen
Bedrijf: een organisatie die goederen en of diensten voortbrengt, met het doel
deze op een afzetmarkt te verkopen. Er zijn bedrijven met en zonder
winstoogmerk.
Onderneming: een bedrijf dat altijd gericht is op het maken van winst. Er zijn
ondernemingen zonder rechtspersoon.
Organisatie: een menselijke samenwerking die doelgericht en blijvend is.
Redenen om organisatietheorieën te bestuderen volgens Stoner en
Freeman:
1. Ze vormen een leidraad bij beslissingen.
2. Ze vormen onze visies op organisaties.
3. Ze maken ons bewust van de organisatieomgeving
, 4. Ze zijn een bron van nieuwe ideeën.
4 krachten leiden tot een stimulans voor de ontwikkeling van de
organisatietheorieën aan het begin van de 20e eeuw.
1. De protestants-christelijke ethiek ten aanzien van arbeid.
2. Het kapitalisme
3. de industriële revolutie
4. het productiviteitsprobleem
productiviteitsprobleem: in de VS waren geen duidelijke
productiviteitsverbeteringen waren, terwijl deze wel verwacht werden.
3 oorzaken:
1. gebrek aan managementmethoden en getrainde managers.
2. Men had moeite met de nieuwe technologie.
3. Men had moeite met het bepalen van nieuwe organisaties om de juiste
schaalvoordelen (voordelen die ontstaan bij vergroten van productie) te
bereiken.
De in de 20e eeuw ontwikkelde organisatietheorieën zijn in te delen in 5
stromingen:
1. klassieke stroming
- het scientific management: richt zich op het verbeteren van de
efficiëntie van bedrijfsactiviteiten door werkmethoden, gereedschappen
etc. (taylor)
- Het algemeen management:
2. gedragskundige stroming
meer aandacht voor de mens.
- Mayo (Hawthorne-onderzoeken) de verhouding van sociale behoeften
van werknemers samen met de technische aspecten zijn van cruciaal
belang voor een onderneming.
- Maslow (behoeftepiramide) verklaarde menselijk gedrag aan de hand
van behoeften.
3. revisionistische stroming
goede punten van de klassieke organisatiekunde (aandacht voor proces en
organisatie) en de gedragskundige benadering (aandacht voor mens)
combineren:
Kenmerken van een organisatie:
1. Menselijke factor
2. Samenwerkingsvorm
3. Doelgerichtheid
4. Continuïteit
Hoofddoelstellingen van organisaties:
1. Interne hoofddoelstelling: continuïteit
2. Externe hoofddoelstelling: voorzien in een maatschappelijke
behoefte.
Homoniem van het begrip organisatie
- Functioneel: het effectief op elkaar afstemmen van activiteiten.
- Institutioneel: een organisatie als een object
- Instrumenteel: de organisatie als een instrument of middel om de
organisatiedoelstellingen te verwezenlijken.
Eigenschappen van een organisatie:
1. Synergie-effect Het resultaat van samenwerken is groter dan een
optelling van individuele werken.
2. Machtsverdeling in lagen
3. Geschoold personeel
4. Formele communicatie, regelgeving en methoden
5. Een werkverdeling naar functie
6. Omschreven doelstellingen
Bedrijf: een organisatie die goederen en of diensten voortbrengt, met het doel
deze op een afzetmarkt te verkopen. Er zijn bedrijven met en zonder
winstoogmerk.
Onderneming: een bedrijf dat altijd gericht is op het maken van winst. Er zijn
ondernemingen zonder rechtspersoon.
Organisatie: een menselijke samenwerking die doelgericht en blijvend is.
Redenen om organisatietheorieën te bestuderen volgens Stoner en
Freeman:
1. Ze vormen een leidraad bij beslissingen.
2. Ze vormen onze visies op organisaties.
3. Ze maken ons bewust van de organisatieomgeving
, 4. Ze zijn een bron van nieuwe ideeën.
4 krachten leiden tot een stimulans voor de ontwikkeling van de
organisatietheorieën aan het begin van de 20e eeuw.
1. De protestants-christelijke ethiek ten aanzien van arbeid.
2. Het kapitalisme
3. de industriële revolutie
4. het productiviteitsprobleem
productiviteitsprobleem: in de VS waren geen duidelijke
productiviteitsverbeteringen waren, terwijl deze wel verwacht werden.
3 oorzaken:
1. gebrek aan managementmethoden en getrainde managers.
2. Men had moeite met de nieuwe technologie.
3. Men had moeite met het bepalen van nieuwe organisaties om de juiste
schaalvoordelen (voordelen die ontstaan bij vergroten van productie) te
bereiken.
De in de 20e eeuw ontwikkelde organisatietheorieën zijn in te delen in 5
stromingen:
1. klassieke stroming
- het scientific management: richt zich op het verbeteren van de
efficiëntie van bedrijfsactiviteiten door werkmethoden, gereedschappen
etc. (taylor)
- Het algemeen management:
2. gedragskundige stroming
meer aandacht voor de mens.
- Mayo (Hawthorne-onderzoeken) de verhouding van sociale behoeften
van werknemers samen met de technische aspecten zijn van cruciaal
belang voor een onderneming.
- Maslow (behoeftepiramide) verklaarde menselijk gedrag aan de hand
van behoeften.
3. revisionistische stroming
goede punten van de klassieke organisatiekunde (aandacht voor proces en
organisatie) en de gedragskundige benadering (aandacht voor mens)
combineren: