Evolutie:
o … kan de evolutietheorie van Darwin uitleggen.
1. Variatie in erfelijke eigenschappen.
2. Meer nakomelingen dan er kunnen overleven.
3. Natuurlijke selectie: ‘fittest’ zijn het beste aangepast aan de
omgeving.
4. ‘Fittest’ overleven en reproduceren.
5. Die genetische eigenschappen komen meer voor in de
populatie.
o … kan de volgende begrippen uitleggen: “descent with
modification”, (natuurlijke en artificiële) selectie, adaptatie,
homoloog en analoog.
1. Descent with modification: evolutie
2. Natuurlijke selectie: survival of the fittest
3. Artificiële selectie: kunstmatig, als mensen ingrijpen
4. Adaptatie: het aanpassen aan de omgeving
5. Homoloog: structuren met dezelfde functie in organismen met
gemeenschappelijke voorouder (walvis)
6. Analoog: structuren met dezelfde functie in organismen
zonder gemeenschappelijke voorouder (vliegen en vogels)
Fylogenetische reconstructie:
o … kan de volgende begrippen uitleggen: homologie, analogie,
homoplasie, monofyletisch, polyfyletisch, parafyletisch,
ingroup, outgroup, maximale parsimony, orthologe en
paraloge genen.
1. Homologie: structuren met dezelfde functie in organismen
met gemeenschappelijke voorouders
2. Analogie: structuren met dezelfde functie in organismen
zonder gemeenschappelijke voorouders.
3. Homoplasie: genen in verschillende diersoorten zijn toevallig
hetzelfde
4. Monofyletisch: vooroudermet zijn nakomelingen
5. Polyfyletisch: meer nakomelingen
6. Parafyletisch: er mist een nakomeling.
7. Ingroup: soort dieren die we onderzoeken
8. Outgroup: soort dieren die nauw verwant is aan de ingroup
9. Maximale parsimony: minste aantal evolutionaire verandering
10. Orthologe genen: ander gen in nakomeling dan in
voorouder
11. Paraloge genen: mutatie in hetzelfde organismen
o … kan m.b.v. maximale parsimony een stamboom maken op
basis van morfologische kenmerken en DNA sequenties.
1 2 3 4
A C T A T
B C T T C
C A G A C
, O A G T T
o … kan m.b.v. de moleculaire klok eenvoudige afleidingen
maken over splitsing van verschillende soorten.
Prokaryoten:
o … kan kenmerkende verschillen tussen de bacteriën,
archaebacteriën en eukaryoten beschrijven.
Bacteriën Archaea Eukaryoten
Kernmembraan Afwezig Afwezig Aanwezig
Organellen Afwezig Afwezig Aanwezig
Peptidoglycaanlaag Aanwezig Afwezig Afwezig
in celwand
o … kan de volgende termen uiteggen: transformatie,
transductie en conjugatie, horizontale genoverdracht,
fototroof, chemotroof, autotroof, heterotroof, symbiose,
commensaal, mutualist, parasitair, pathogeen, exotoxine en
endotoxine.
1. Transformatie: de opname van vreemd DNA uit de omgeving
2. Transductie: de virussen, die bacteriën infecteren, dragen
prokaryotische genen van de ene gastheercel naar de andere.
3. Conjugatie: DNA wordt overgedragen tussen twee
prokaryotische cellen (meestal van dezelfde soort) die tijdelijk
worden verbonden met een pilus (een soort brug)
4. Horizontale genoverdracht: genoverdracht van individuen van
verschillende soorten
o … kan de evolutietheorie van Darwin uitleggen.
1. Variatie in erfelijke eigenschappen.
2. Meer nakomelingen dan er kunnen overleven.
3. Natuurlijke selectie: ‘fittest’ zijn het beste aangepast aan de
omgeving.
4. ‘Fittest’ overleven en reproduceren.
5. Die genetische eigenschappen komen meer voor in de
populatie.
o … kan de volgende begrippen uitleggen: “descent with
modification”, (natuurlijke en artificiële) selectie, adaptatie,
homoloog en analoog.
1. Descent with modification: evolutie
2. Natuurlijke selectie: survival of the fittest
3. Artificiële selectie: kunstmatig, als mensen ingrijpen
4. Adaptatie: het aanpassen aan de omgeving
5. Homoloog: structuren met dezelfde functie in organismen met
gemeenschappelijke voorouder (walvis)
6. Analoog: structuren met dezelfde functie in organismen
zonder gemeenschappelijke voorouder (vliegen en vogels)
Fylogenetische reconstructie:
o … kan de volgende begrippen uitleggen: homologie, analogie,
homoplasie, monofyletisch, polyfyletisch, parafyletisch,
ingroup, outgroup, maximale parsimony, orthologe en
paraloge genen.
1. Homologie: structuren met dezelfde functie in organismen
met gemeenschappelijke voorouders
2. Analogie: structuren met dezelfde functie in organismen
zonder gemeenschappelijke voorouders.
3. Homoplasie: genen in verschillende diersoorten zijn toevallig
hetzelfde
4. Monofyletisch: vooroudermet zijn nakomelingen
5. Polyfyletisch: meer nakomelingen
6. Parafyletisch: er mist een nakomeling.
7. Ingroup: soort dieren die we onderzoeken
8. Outgroup: soort dieren die nauw verwant is aan de ingroup
9. Maximale parsimony: minste aantal evolutionaire verandering
10. Orthologe genen: ander gen in nakomeling dan in
voorouder
11. Paraloge genen: mutatie in hetzelfde organismen
o … kan m.b.v. maximale parsimony een stamboom maken op
basis van morfologische kenmerken en DNA sequenties.
1 2 3 4
A C T A T
B C T T C
C A G A C
, O A G T T
o … kan m.b.v. de moleculaire klok eenvoudige afleidingen
maken over splitsing van verschillende soorten.
Prokaryoten:
o … kan kenmerkende verschillen tussen de bacteriën,
archaebacteriën en eukaryoten beschrijven.
Bacteriën Archaea Eukaryoten
Kernmembraan Afwezig Afwezig Aanwezig
Organellen Afwezig Afwezig Aanwezig
Peptidoglycaanlaag Aanwezig Afwezig Afwezig
in celwand
o … kan de volgende termen uiteggen: transformatie,
transductie en conjugatie, horizontale genoverdracht,
fototroof, chemotroof, autotroof, heterotroof, symbiose,
commensaal, mutualist, parasitair, pathogeen, exotoxine en
endotoxine.
1. Transformatie: de opname van vreemd DNA uit de omgeving
2. Transductie: de virussen, die bacteriën infecteren, dragen
prokaryotische genen van de ene gastheercel naar de andere.
3. Conjugatie: DNA wordt overgedragen tussen twee
prokaryotische cellen (meestal van dezelfde soort) die tijdelijk
worden verbonden met een pilus (een soort brug)
4. Horizontale genoverdracht: genoverdracht van individuen van
verschillende soorten