Didactische analyse: in de jaren ’70 van de vorige eeuw heeft Van Gelder een
aanpak ontwikkeld om de structuur van lessen of activiteiten handig in kaart te
brengen. Van Gelder heeft een stel vragen op een rijtje gezet die iedereen zich altijd
al stelt bij de voorbereiding van een les.
Vragen? Antwoorden:
Wat moeten de leerlingen kunnen of Het doel is:
weten na deze les?
Hoe sluit ik aan bij wat ze al weten of De beginsituatie is:
kunnen?
Hoe breng ik die kennis of die De didactische werkvorm is:
vaardigheden over?
Wat houdt de leerstof precies in en hoe De leerstof is:
orden ik die?
Welke activiteiten lok ik uit? De leeractiviteiten zijn:
Welke hulpmiddelen zijn hiervoor De onderwijsleermiddelen zijn:
geschikt?
Wat is het resultaat? Hoe is de les Evaluatie:
verlopen?
Didactische analyse in schema:
Doelstelling: is iets wat de
leerlingen doen. Je beschrijft als
doel een gedragsvorm van de
leerlingen. Bijv: de leerlingen
rekenen sommen uit van het
type 8+3 en maken van de vijf
sommen er minstens vier goed.
Doelstellingen zijn vaak vaag
geformuleerd. Je kunt ze concreet maken met behulp van de SMART-formule. SMART
betekent:
Specifiek: concrete activiteit (de sommen)
Meetbaar: een doelstelling is meetbaar als je kunt bepalen of ze gehaald is.
Acceptabel: je stelt niet te hoge en niet te lage eisen.
Realistisch: je stemt de doelen af op de gegeven tijd en de bestaande
vaardigheden van de leerlingen.
Tijdgebonden: geldt duidelijk voor één les en niet een hele serie lessen.
De doelstelling hangt samen met de beginsituatie en de evaluatie.
Beginsituatie: is de aanwezige kennis of vaardigheid. Is dit nieuwe leerstof? Hebben
de leerlingen dit al eerder gedaan? Wat voor groep heb je voor je? Je doelstelling
hangt af van de beginsituatie.
aanpak ontwikkeld om de structuur van lessen of activiteiten handig in kaart te
brengen. Van Gelder heeft een stel vragen op een rijtje gezet die iedereen zich altijd
al stelt bij de voorbereiding van een les.
Vragen? Antwoorden:
Wat moeten de leerlingen kunnen of Het doel is:
weten na deze les?
Hoe sluit ik aan bij wat ze al weten of De beginsituatie is:
kunnen?
Hoe breng ik die kennis of die De didactische werkvorm is:
vaardigheden over?
Wat houdt de leerstof precies in en hoe De leerstof is:
orden ik die?
Welke activiteiten lok ik uit? De leeractiviteiten zijn:
Welke hulpmiddelen zijn hiervoor De onderwijsleermiddelen zijn:
geschikt?
Wat is het resultaat? Hoe is de les Evaluatie:
verlopen?
Didactische analyse in schema:
Doelstelling: is iets wat de
leerlingen doen. Je beschrijft als
doel een gedragsvorm van de
leerlingen. Bijv: de leerlingen
rekenen sommen uit van het
type 8+3 en maken van de vijf
sommen er minstens vier goed.
Doelstellingen zijn vaak vaag
geformuleerd. Je kunt ze concreet maken met behulp van de SMART-formule. SMART
betekent:
Specifiek: concrete activiteit (de sommen)
Meetbaar: een doelstelling is meetbaar als je kunt bepalen of ze gehaald is.
Acceptabel: je stelt niet te hoge en niet te lage eisen.
Realistisch: je stemt de doelen af op de gegeven tijd en de bestaande
vaardigheden van de leerlingen.
Tijdgebonden: geldt duidelijk voor één les en niet een hele serie lessen.
De doelstelling hangt samen met de beginsituatie en de evaluatie.
Beginsituatie: is de aanwezige kennis of vaardigheid. Is dit nieuwe leerstof? Hebben
de leerlingen dit al eerder gedaan? Wat voor groep heb je voor je? Je doelstelling
hangt af van de beginsituatie.