WEEK 6
Beperkte genotsrechten
De bevoegdheden van de eigenaar van een zaak betreffen usus (gebruik of genot) en
abusus (beschikking). Dat geldt meer in het algemeen voor de gerechtigde aan wie een
goed als een vorderingsrecht toebehoort. Uit eigendom (als het om een zaak gaat) of dit
meest omvattende recht (als het een niet-zaak betreft) worden de beperkte rechten
afgeleid - en het is alleen de eigenaar of gerechtigde die de bevoegdheid heeft. We
weten welke beperkte rechten er zijn, want ze worden limitatief in de wet gegeven.
Beperkte rechten komen aan iemand anders toe dan de eigenaar. De term iura in re
aliena (rechten op andermans zaak) werd gemunt door Hugo Donellus (1527-1591),
Fransman, in Leiden hoogleraar. Het geeft een systeem aan waarmee we nog steeds
werken. Bovendien zijn de bevoegdheden van de beperkt gerechtigde te herleiden tot de
bevoegdheden van de rechthebbende - eigenaar: genot of beschikking. Om die reden
kunnen we ook de beperkte rechten indelen in beschikkingsrechten (pand en hypotheek -
zie volgende week) en genotsrechten: vruchtgebruik, erfdienstbaarheid, erfpacht, en de
wat afwijkende opstal- en appartementsrechten.
Gebruiksbevoegdheden voor de gerechtigde: de gerechtigde bepaalt zelf wat te doen,
het is aan zijn wilsvrijheid overgelaten. Het zijn bevoegdheden om al dan niet te
handelen - geen verplichtingen. Dat betekent dat eigendom en beperkte rechten geen
verplichting tot handelen kunnen inhouden. Met name bij erfdienstbaarheid en erfpacht
doet zich die discussie telkens en van oudsher voor. Zie bijvoorbeeld Prota, G. 59, en de
arresten Blaauboer/Berlips en Curacao/Boye. De actualiteit hiervan blijft - want betekent
een bij notariële vestigingsakte opgenomen actieve verplichting ook dat dus sprake is
van een bevoegdheid van de gerechtigde tot erfpacht of erfdienstbaarheid? Zie
bijvoorbeeld het in de erfdienstbaarheidsakte opgenomen artikel 4 met boetebeding bij
niet nakoming van de verplichtingen - en het kettingbeding.
Alle goederenrechtelijke rechten zijn absoluut, hebben goederenrechtelijk gevolg en
gehoorzamen aan het beginsel van prioriteit. Eerder gevestigde rechten hoeven zich aan
later gevestigde rechten niets gelegen te laten liggen.
Erfdienstbaarheden kunnen alleen worden gevestigd ten behoeve van een heersend erf -
het volgt uit de definitie in artikel 5:70 BW. Dat betekent dat zonder een eigendomsrecht
van dat heersende erf een erfdienstbaarheid onbestaanbaar is - het recht van
erfdienstbaarheid is afhankelijk van het eigendomsrecht van het heersende erf.
, WEEK 6, WERKGROEP 1
VOORGESCHREVEN STOF
Literatuur
Brahn/Reehuis: hoofdstuk 2.2 en 11
Lokin, Prota: hoofdstuk IV, nrs. 57-67
Jurisprudentie
HR 3 maart 1905, W1905, 8191; Blaauboer/Berlips
HR 17 mei 1985, NJ 1986, 760; Curaçao/Boyé
KENNISCLIP
Werkgroep 1: Afhankelijkheid en zaaksgevolg
https://youtu.be/4Lb0YCLyMVY
Beperkte genotsrechten
De bevoegdheden van de eigenaar van een zaak betreffen usus (gebruik of genot) en
abusus (beschikking). Dat geldt meer in het algemeen voor de gerechtigde aan wie een
goed als een vorderingsrecht toebehoort. Uit eigendom (als het om een zaak gaat) of dit
meest omvattende recht (als het een niet-zaak betreft) worden de beperkte rechten
afgeleid - en het is alleen de eigenaar of gerechtigde die de bevoegdheid heeft. We
weten welke beperkte rechten er zijn, want ze worden limitatief in de wet gegeven.
Beperkte rechten komen aan iemand anders toe dan de eigenaar. De term iura in re
aliena (rechten op andermans zaak) werd gemunt door Hugo Donellus (1527-1591),
Fransman, in Leiden hoogleraar. Het geeft een systeem aan waarmee we nog steeds
werken. Bovendien zijn de bevoegdheden van de beperkt gerechtigde te herleiden tot de
bevoegdheden van de rechthebbende - eigenaar: genot of beschikking. Om die reden
kunnen we ook de beperkte rechten indelen in beschikkingsrechten (pand en hypotheek -
zie volgende week) en genotsrechten: vruchtgebruik, erfdienstbaarheid, erfpacht, en de
wat afwijkende opstal- en appartementsrechten.
Gebruiksbevoegdheden voor de gerechtigde: de gerechtigde bepaalt zelf wat te doen,
het is aan zijn wilsvrijheid overgelaten. Het zijn bevoegdheden om al dan niet te
handelen - geen verplichtingen. Dat betekent dat eigendom en beperkte rechten geen
verplichting tot handelen kunnen inhouden. Met name bij erfdienstbaarheid en erfpacht
doet zich die discussie telkens en van oudsher voor. Zie bijvoorbeeld Prota, G. 59, en de
arresten Blaauboer/Berlips en Curacao/Boye. De actualiteit hiervan blijft - want betekent
een bij notariële vestigingsakte opgenomen actieve verplichting ook dat dus sprake is
van een bevoegdheid van de gerechtigde tot erfpacht of erfdienstbaarheid? Zie
bijvoorbeeld het in de erfdienstbaarheidsakte opgenomen artikel 4 met boetebeding bij
niet nakoming van de verplichtingen - en het kettingbeding.
Alle goederenrechtelijke rechten zijn absoluut, hebben goederenrechtelijk gevolg en
gehoorzamen aan het beginsel van prioriteit. Eerder gevestigde rechten hoeven zich aan
later gevestigde rechten niets gelegen te laten liggen.
Erfdienstbaarheden kunnen alleen worden gevestigd ten behoeve van een heersend erf -
het volgt uit de definitie in artikel 5:70 BW. Dat betekent dat zonder een eigendomsrecht
van dat heersende erf een erfdienstbaarheid onbestaanbaar is - het recht van
erfdienstbaarheid is afhankelijk van het eigendomsrecht van het heersende erf.
, WEEK 6, WERKGROEP 1
VOORGESCHREVEN STOF
Literatuur
Brahn/Reehuis: hoofdstuk 2.2 en 11
Lokin, Prota: hoofdstuk IV, nrs. 57-67
Jurisprudentie
HR 3 maart 1905, W1905, 8191; Blaauboer/Berlips
HR 17 mei 1985, NJ 1986, 760; Curaçao/Boyé
KENNISCLIP
Werkgroep 1: Afhankelijkheid en zaaksgevolg
https://youtu.be/4Lb0YCLyMVY