Beeldspraak → figuurlijk taalgebruik
1. Vergelijking:
Je noemt het object (letterlijk) en het beeld (figuurlijk)
In één constructie → Jouw kamer lijkt een zwijnenstal
Ik woon in een kasteel van een huis
2. Metafoor:
Je noemt alleen het beeld (figuurlijk)
-spreekwoorden en uitdrukkingen
Wat een uilskuiken!
3. Personificatie:
Je geeft ‘leven’ aan een object (letterlijk) → ww of bn → menselijke
handeling
De bomen dansen geruisloos
De auto’s kropen langzaam richting de afrit
4. Metoniemen:
Er is sprake van een ander verband dan een vergelijking
Je zegt iets letterlijk, maar je bedoelt net wat anders
a) deel-geheel → Even de neuzen tellen, hand van je dochter vragen
b) maker-voorwerp → Daar hangt een Van Gogh → neem nooit een Pepsi
c) voorwerp-inhoud → Ik neem nog een glas
d) materiaal-voorwerp → Epke won goud
e) plaats-bewoners → de zaal lacht, Londen was in rouw
Stijlfiguren
1. Pleonasme
Je vertelt iets ‘overbodigs’ door kenmerken/eigenschappen
te gebruiken die logisch zijn → (verschillende woordsoorten/uitingen → bn
bij zn, bw bij ww)
witte sneeuw → criminele misdadigers → de luchtballon zal omhoog stijgen
2. Tautologie
Je vertelt iets dubbel (synoniem)
nauwkeurig en precies → bovendien ook
3. Contaminatie
Je verhusselt twee uitingen → niet-bestaande constructie
Overnieuw nachecken
over doen of opnieuw nakijken of checken
Ik irriteer me → Ik erger me
het irriteert me
1. Vergelijking:
Je noemt het object (letterlijk) en het beeld (figuurlijk)
In één constructie → Jouw kamer lijkt een zwijnenstal
Ik woon in een kasteel van een huis
2. Metafoor:
Je noemt alleen het beeld (figuurlijk)
-spreekwoorden en uitdrukkingen
Wat een uilskuiken!
3. Personificatie:
Je geeft ‘leven’ aan een object (letterlijk) → ww of bn → menselijke
handeling
De bomen dansen geruisloos
De auto’s kropen langzaam richting de afrit
4. Metoniemen:
Er is sprake van een ander verband dan een vergelijking
Je zegt iets letterlijk, maar je bedoelt net wat anders
a) deel-geheel → Even de neuzen tellen, hand van je dochter vragen
b) maker-voorwerp → Daar hangt een Van Gogh → neem nooit een Pepsi
c) voorwerp-inhoud → Ik neem nog een glas
d) materiaal-voorwerp → Epke won goud
e) plaats-bewoners → de zaal lacht, Londen was in rouw
Stijlfiguren
1. Pleonasme
Je vertelt iets ‘overbodigs’ door kenmerken/eigenschappen
te gebruiken die logisch zijn → (verschillende woordsoorten/uitingen → bn
bij zn, bw bij ww)
witte sneeuw → criminele misdadigers → de luchtballon zal omhoog stijgen
2. Tautologie
Je vertelt iets dubbel (synoniem)
nauwkeurig en precies → bovendien ook
3. Contaminatie
Je verhusselt twee uitingen → niet-bestaande constructie
Overnieuw nachecken
over doen of opnieuw nakijken of checken
Ik irriteer me → Ik erger me
het irriteert me