GESPREKSVOERING
HOOFDSTUK 1 - GESPREK
1.1 - een alledaags gesprek
De 3 onderdelen:
1. ROLLEN tijdens een gesprek tussen twee personen, neemt een persoon het initiatief (de
gespreksleider). Deze leider bepaalt dan de rollen. Hij kan kiezen voor de rol van prater
(begint met vertellen) of de rol van vragen stellen aan de ander (luisteraar). Meestal gebeurd
het aannemen van rollen om de beurten tijdens een gesprek. Het gesprek gaat goed, als
beiden tevreden zijn met de rollenverdeling. Gesprek kan haperen als een van de twee:
- Teveel aan het woord is
- Te vragen stelt
- Wil stoppen, terwijl de ander doorgaat
2. ONDERWERPEN De leider bepaalt ook het onderwerp (probeer te voorkomen om van de
hak op de tak te springen = verwarrend).
3. CONTACT Tijdens het gesprek ontstaan er gevoelens tussen twee mensen (aardig of
vervelend). De doelstellingen van de personen kunnen met elkaar botsen.
- Hoe komt een vraag over? (feitelijk of persoonlijk)
- Is er sprake van toenadering of verwijdering?
1.2 - opbouw van het boek
Tijdens een gesprek veel verschillende dingen tegelijk doen, zoals:
- Contact maken
- Luisteren naar het onderwerp
- Luisteren naar gevoelens die meespelen
- De tijd bewaken
- Taalgebruik observeren
- Opletten op je het non-verbale in het gesprek (stemgebruik, manier van kijken)
- Je doel proberen te halen enz.
Vier vormen van een twee gesprek (waarbij 1 het meest complex is):
1. Slechtnieuwsgesprek
2. Probleem verhelderend gesprek
3. Attitudegesprek
4. Feitengesprek
Feitengesprek:
- Kan onderdeel van ander gesprek zijn (bij een probleem verhelderend gesprek komt het voor
dat er om feiten wordt gevraagd).
- Je leert werken met een doel (een beperkt doel)
- Het gaat alleen om feiten, geen meningen of gevoelens
Slechtnieuwsgesprek
- De ander heeft in het begin nog geen probleem, dat komt pas als hij het slechte nieuws hoort
HOOFDSTUK 1 - GESPREK
1.1 - een alledaags gesprek
De 3 onderdelen:
1. ROLLEN tijdens een gesprek tussen twee personen, neemt een persoon het initiatief (de
gespreksleider). Deze leider bepaalt dan de rollen. Hij kan kiezen voor de rol van prater
(begint met vertellen) of de rol van vragen stellen aan de ander (luisteraar). Meestal gebeurd
het aannemen van rollen om de beurten tijdens een gesprek. Het gesprek gaat goed, als
beiden tevreden zijn met de rollenverdeling. Gesprek kan haperen als een van de twee:
- Teveel aan het woord is
- Te vragen stelt
- Wil stoppen, terwijl de ander doorgaat
2. ONDERWERPEN De leider bepaalt ook het onderwerp (probeer te voorkomen om van de
hak op de tak te springen = verwarrend).
3. CONTACT Tijdens het gesprek ontstaan er gevoelens tussen twee mensen (aardig of
vervelend). De doelstellingen van de personen kunnen met elkaar botsen.
- Hoe komt een vraag over? (feitelijk of persoonlijk)
- Is er sprake van toenadering of verwijdering?
1.2 - opbouw van het boek
Tijdens een gesprek veel verschillende dingen tegelijk doen, zoals:
- Contact maken
- Luisteren naar het onderwerp
- Luisteren naar gevoelens die meespelen
- De tijd bewaken
- Taalgebruik observeren
- Opletten op je het non-verbale in het gesprek (stemgebruik, manier van kijken)
- Je doel proberen te halen enz.
Vier vormen van een twee gesprek (waarbij 1 het meest complex is):
1. Slechtnieuwsgesprek
2. Probleem verhelderend gesprek
3. Attitudegesprek
4. Feitengesprek
Feitengesprek:
- Kan onderdeel van ander gesprek zijn (bij een probleem verhelderend gesprek komt het voor
dat er om feiten wordt gevraagd).
- Je leert werken met een doel (een beperkt doel)
- Het gaat alleen om feiten, geen meningen of gevoelens
Slechtnieuwsgesprek
- De ander heeft in het begin nog geen probleem, dat komt pas als hij het slechte nieuws hoort