NOMENCLATUUR PERIODE 2
Condyl(us) = rond uitsteeksel op einde bot
Epicondyl(us) = beenknobbeltje op een condyl
TREFWOORDENLIJST OSTEOLOGIE.
ONDERSTE EXTREMITEIT
Pelvis = bekken
Os sacrum = heiligbeen
os coccygis = staartbeen
os coxae = heupbeen
os ilium = darmbeen
ala ossis ilii = bovenste deel van ilium
acetabulum ossis ilium = heupkom, waar gewricht zit
crista iliaca = bekkenkam/rand
spina iliaca anterior superior = voorbovenste darmbeendsdoorn
spina iliaca posterior superior = achterbovenste darmbeensdoorn
os ischii = zitbeen
tuber ischiadicum = zitbeenknobbel
os pubis = schaambeen
symphysis púbica = schaambeenverbinding
tuberculum pubicum = schaambeensknobbel
ramus superior pubica = bovenste ‘tak’ schaambeen
ramus inferior pubica = onderste ‘tak’ schaambeen
foramen obturatum = opening door zit- en schaambeenderen, passeren bloedvaten en zenuwen
, fémur = dijbeen
caput = kop
collum = dijbeenhals
trochanter major = grote rolheuvel, buitenkant fémur grote knobbel
trochanter minor = kleine dijbeen knobbel
corpus = lichaam van het dijbeen
condylus medialis = binnenste knobbel onderaan dijbeen
epicondylus medialis = knobbeltje aan binnenkant
condylus lateralis = buitenste knobbel onderaan dijbeen
epicondylus lateralis = knobbeltje aan buitenkant
tibia = scheenbeen
condylus medialis = binnenste knobbel
condylus lateralis = buitenste knobbel
corpus = lichaam
tuberositas = zitknobbel, knobbel op bot
facies medialis = binnenste vlakte
margo anterior = voorste rand
malleolus medialis = knobbel aan binnenzijde been
fibula = kuitbeen
caput = kop
corpus = lichaam
malleolus lateralis = knobbel aan buitenzijde been/buitenste
enkelknobbel
patella = knieschijf
basis = bovenkant, waar quadricepees is
apex = onderkant, waar patelapees is
facies articularis = gewrichtsvlakte
pes, pedis = voet
tarsus = voetwortel
ossa tarsi = voetwortelbeen
talus = sprongbeen
calcaneus = hielbeen
os naviculare = scheepvormig been
os cuneiforme = wigvormige voetwortelbeen
mediale = naar binnnen gelegen
intermedius = middelste
laterale = buitenste
os cuboideum = teerlingbeen
metatarsus = middenvoetsbeen
ossa metatarsalis 1 – 5 = middenvoetsbeenderen 1t/m 5 (vanaf grote teen)
ossa digitorum pedis = teenkootjes
phalanx proximalis = naar romp toegelegen teenkootjes
phalanx media = middelste teenkootjes
phalanx distalis = naar uiteinden gelegen teenkootjes
TREFWOORDENLIJST SYNDESMOLOGIE
Art. Sacro-iliaca = gewricht tussen os sacrum en os ilium
Condyl(us) = rond uitsteeksel op einde bot
Epicondyl(us) = beenknobbeltje op een condyl
TREFWOORDENLIJST OSTEOLOGIE.
ONDERSTE EXTREMITEIT
Pelvis = bekken
Os sacrum = heiligbeen
os coccygis = staartbeen
os coxae = heupbeen
os ilium = darmbeen
ala ossis ilii = bovenste deel van ilium
acetabulum ossis ilium = heupkom, waar gewricht zit
crista iliaca = bekkenkam/rand
spina iliaca anterior superior = voorbovenste darmbeendsdoorn
spina iliaca posterior superior = achterbovenste darmbeensdoorn
os ischii = zitbeen
tuber ischiadicum = zitbeenknobbel
os pubis = schaambeen
symphysis púbica = schaambeenverbinding
tuberculum pubicum = schaambeensknobbel
ramus superior pubica = bovenste ‘tak’ schaambeen
ramus inferior pubica = onderste ‘tak’ schaambeen
foramen obturatum = opening door zit- en schaambeenderen, passeren bloedvaten en zenuwen
, fémur = dijbeen
caput = kop
collum = dijbeenhals
trochanter major = grote rolheuvel, buitenkant fémur grote knobbel
trochanter minor = kleine dijbeen knobbel
corpus = lichaam van het dijbeen
condylus medialis = binnenste knobbel onderaan dijbeen
epicondylus medialis = knobbeltje aan binnenkant
condylus lateralis = buitenste knobbel onderaan dijbeen
epicondylus lateralis = knobbeltje aan buitenkant
tibia = scheenbeen
condylus medialis = binnenste knobbel
condylus lateralis = buitenste knobbel
corpus = lichaam
tuberositas = zitknobbel, knobbel op bot
facies medialis = binnenste vlakte
margo anterior = voorste rand
malleolus medialis = knobbel aan binnenzijde been
fibula = kuitbeen
caput = kop
corpus = lichaam
malleolus lateralis = knobbel aan buitenzijde been/buitenste
enkelknobbel
patella = knieschijf
basis = bovenkant, waar quadricepees is
apex = onderkant, waar patelapees is
facies articularis = gewrichtsvlakte
pes, pedis = voet
tarsus = voetwortel
ossa tarsi = voetwortelbeen
talus = sprongbeen
calcaneus = hielbeen
os naviculare = scheepvormig been
os cuneiforme = wigvormige voetwortelbeen
mediale = naar binnnen gelegen
intermedius = middelste
laterale = buitenste
os cuboideum = teerlingbeen
metatarsus = middenvoetsbeen
ossa metatarsalis 1 – 5 = middenvoetsbeenderen 1t/m 5 (vanaf grote teen)
ossa digitorum pedis = teenkootjes
phalanx proximalis = naar romp toegelegen teenkootjes
phalanx media = middelste teenkootjes
phalanx distalis = naar uiteinden gelegen teenkootjes
TREFWOORDENLIJST SYNDESMOLOGIE
Art. Sacro-iliaca = gewricht tussen os sacrum en os ilium
