Nectar 3e editie biologie 4 vwo leerboek
Inhoudssopgave BINAS-tabellen
§1 Oorsprong van het leven (SE)
§2 Ontstaan van nieuwe soorten (CE)
§3 Een populatie vol allelen (CE) 93D3
§4 Het verhaal van de fossielen (CE/SE) 25
§5 Evolutie onderzocht (CE/SE) 94C
Legenda
Belangrijke BINAS-tabellen zijn grijsgekleurd.
Belangrijke begrippen zijn dikgedrukt.
§1 Oorsprong van het leven
Cuvier bestudeerde fossielen: restanten van vroeger levende organismen. Hij ontdekte dat fossielen
afkomstig uit verschillende afzettingslagen niet lijken op de levende organismen in het gebied. Hij
kwam met de catastrofetheorie. Door een catastrofe verdwenen alle levende organismen uit het
getroffen gebied en ontstaan via schepping nieuwe soorten. Zo vind je andere fossielen.
Natuuronderzoekers trokken de conclusie dat soorten kunnen veranderen en dat uit een soort een
andere kan ontstaan. Deze ontwikkeling van soorten heet evolueren. Een evolutietheorie verklaart
hoe soorten veranderen en nieuwe soorten ontstaan.
Volgens de evolutietheorie van Lamarck bepalen de aanpassingen van individuen aan hun
leefomstandigheden het verloop van de evolutie. Hij stelde dat organismen tijdens hun leven nieuwe
eigenschappen verwerven als aanpassing aan hun omgeving. Dit geven ze door aan hun
nakomelingen.
Volgens Darwin is natuurlijke selectie op gunstige eigenschappen binnen een populatie de drijvende
kracht achter evolutie. Het individu past zich niet aan, zoals Lamarck veronderstelde, maar leeft
langer en plant zich meer voort.
Recombinatie van allelen en mutaties in het DNA leiden tot variaties in de erfelijke eigenschapen van
organismen. Deze ontdekkingen vullen de evolutietheorie aan en zijn verwerkt tot de
neodarwinistische theorie.
, §2 Ontstaan van nieuwe soorten
natuurlijke selectie bestaat uit twee processen: struggle for life en survival of the fittest
struggle for life
organismen voeren in hun leefomgeving een dagelijkse strijd met soortgenoten om te
overleven
survival of the fittest
individuen met eigenschappen die gunstig zijn in die leefomgeving hebben meer kans te
overleven
fittest in een populatie leven het langst en krijgen de meeste nakomelingen
omgeving oefent een selectiedruk uit op de overlevingskansen van individuen
als de selectiedruk verandert, dan bieden andere eigenschappen voordeel
allopatrische soortvorming: door barrières ontstaan in een aantal stappen nieuwe soorten
barrière splitst een populatie in tweeën
in beide populaties komen mutaties voor, waardoor de eigenschappen veranderen
na veel generaties kunnen de populaties elkaar niet meer herkennen als soortgenoten of ze
kunnen geen vruchtbare nakomelingen meer krijgen
sympatrische soortvorming: door seksuele selectie ontstaan soorten in niet gescheiden populaties
kunstmatige selectie: fokken van dieren en het kweken van planten met gewenste eigenschappen
door de mens