WERELDECONOMIE
H1
Een veel gebruikte welvaartsindicator is het bbp per hoofd van de bevolking. Het bbp is altijd een
gemiddelde > zegt niets over de verdeling.
Lorenzcurve: grafiek die laat zien hoe het totale inkomen van een land verdeeld is over de bevolking.
Hoe verder de lorenzcurve t.o.v. de diagonaal doorzakt, hoe groter de verschillen
Ginicoëfficiënt: oppervlakte tussen lorenzcurve en diagonaal / oppervlakte onder de diagonaal >
waarde tussen 0 en 1 > dichter bij 1 geeft schevere verdeling aan
Armoedegrens: Het bedrag dat minimaal nodig is om menswaardig te kunnen leven.
Omdat de productie van de informele sector niet wordt geregistreerd, geeft het officiële bbp per
hoofd een vertekend, want te laag, beeld van de koopkracht > internationale inkomensvergelijkingen
gaan uit van een standaardpakket goederen en diensten.
Koopkrachtpariteit: Een theoretische wisselkoers die rekening houdt met het verschil in
prijsniveaus tussen landen. Een bedachte wisselkoers om de welvaartsverschillen tussen landen
beter te laten zien.
Deviezen: vreemde valuta > buitenlandse munten en internationale betaalmiddelen.
H2
Arbeidsverdeling (= arbeidsdeling): Het splitsen van het productieproces in kleinere onderdelen
waardoor de arbeidsproductiviteit kan worden vergroot.
Invoer (= import): Het kopen van goederen en diensten in het buitenland > Invoervolume: De
hoeveelheid goederen (in aantal, kilo’s, liters, enz.) die worden ingevoerd.
Uitvoer (= export): Het verkopen van goederen (of diensten) aan het buitenland > Uitvoervolume: De
hoeveelheid goederen (in aantal, kilo’s, liters, enz.) die worden uitgevoerd.
Wederuitvoer: Goederen die geïmporteerd worden in Nederland en vervolgens weer worden
geëxporteerd naar een derde land.
Doorvoer: Importeren, en vervolgens weer exporteren van goederen zonder dat die eigendom
worden van een binnenlands bedrijf.
Handelsbalans: Het verschil tussen de waarde van de goederenuitvoer en de waarde van de
goedereninvoer.
Handelsoverschot: De waarde van de goederenuitvoer is groter dan de waarde van de
goedereninvoer.
Handelstekort: De waarde van de goederenuitvoer is kleiner dan de waarde van de
goedereninvoer.
Dienstenverkeer: De handel in producten die niet tastbaar zijn.
Exportquote: Waarde van de uitvoer van goederen en diensten in procenten van het bbp.
uitvoer goederen en diensten
exportquote= x 100 %
bbp
Importquote: Waarde van de invoer van goederen en diensten in procenten van het bbp.
invoer goederen en diensten
importquote= x 100 %
bbp
Autarkie (= gesloten economie): Een economie zonder export en import.
Toegevoegde waarde = omzet – inkoopwaarde
Comparatief kostenvoordeel: Een land kan een bepaald product relatief goedkoper produceren dan
een handelspartner in vergelijking met andere producten, zelfs wanneer de handelspartner alles
voordeliger kan produceren dan dat land.
De oorzaken van kostenverschillen:
H1
Een veel gebruikte welvaartsindicator is het bbp per hoofd van de bevolking. Het bbp is altijd een
gemiddelde > zegt niets over de verdeling.
Lorenzcurve: grafiek die laat zien hoe het totale inkomen van een land verdeeld is over de bevolking.
Hoe verder de lorenzcurve t.o.v. de diagonaal doorzakt, hoe groter de verschillen
Ginicoëfficiënt: oppervlakte tussen lorenzcurve en diagonaal / oppervlakte onder de diagonaal >
waarde tussen 0 en 1 > dichter bij 1 geeft schevere verdeling aan
Armoedegrens: Het bedrag dat minimaal nodig is om menswaardig te kunnen leven.
Omdat de productie van de informele sector niet wordt geregistreerd, geeft het officiële bbp per
hoofd een vertekend, want te laag, beeld van de koopkracht > internationale inkomensvergelijkingen
gaan uit van een standaardpakket goederen en diensten.
Koopkrachtpariteit: Een theoretische wisselkoers die rekening houdt met het verschil in
prijsniveaus tussen landen. Een bedachte wisselkoers om de welvaartsverschillen tussen landen
beter te laten zien.
Deviezen: vreemde valuta > buitenlandse munten en internationale betaalmiddelen.
H2
Arbeidsverdeling (= arbeidsdeling): Het splitsen van het productieproces in kleinere onderdelen
waardoor de arbeidsproductiviteit kan worden vergroot.
Invoer (= import): Het kopen van goederen en diensten in het buitenland > Invoervolume: De
hoeveelheid goederen (in aantal, kilo’s, liters, enz.) die worden ingevoerd.
Uitvoer (= export): Het verkopen van goederen (of diensten) aan het buitenland > Uitvoervolume: De
hoeveelheid goederen (in aantal, kilo’s, liters, enz.) die worden uitgevoerd.
Wederuitvoer: Goederen die geïmporteerd worden in Nederland en vervolgens weer worden
geëxporteerd naar een derde land.
Doorvoer: Importeren, en vervolgens weer exporteren van goederen zonder dat die eigendom
worden van een binnenlands bedrijf.
Handelsbalans: Het verschil tussen de waarde van de goederenuitvoer en de waarde van de
goedereninvoer.
Handelsoverschot: De waarde van de goederenuitvoer is groter dan de waarde van de
goedereninvoer.
Handelstekort: De waarde van de goederenuitvoer is kleiner dan de waarde van de
goedereninvoer.
Dienstenverkeer: De handel in producten die niet tastbaar zijn.
Exportquote: Waarde van de uitvoer van goederen en diensten in procenten van het bbp.
uitvoer goederen en diensten
exportquote= x 100 %
bbp
Importquote: Waarde van de invoer van goederen en diensten in procenten van het bbp.
invoer goederen en diensten
importquote= x 100 %
bbp
Autarkie (= gesloten economie): Een economie zonder export en import.
Toegevoegde waarde = omzet – inkoopwaarde
Comparatief kostenvoordeel: Een land kan een bepaald product relatief goedkoper produceren dan
een handelspartner in vergelijking met andere producten, zelfs wanneer de handelspartner alles
voordeliger kan produceren dan dat land.
De oorzaken van kostenverschillen: