Begrippenlijst Vraag & Aanbod
H1: Markten
Abstracte markt: Het geheel van vraag en aanbod van een product. Een abstracte
markt kun je niet lijfelijk bezoeken.
Afzet: De hoeveelheid verkochte producten uitgedrukt in eenheden, kg, liter, etc. Het
aantal producten (stuks, liters, kg) dat een bedrijf verkoopt. Ander woord voor
verkochte hoeveelheid.
Concrete markt: Een markt waar je heen kunt om te handelen, bijvoorbeeld
vismarkt.
Omzet: (= totale opbrengst) De geldopbrengst van de verkochte producten. Is te
berekenen door: verkoopprijs × aantal verkochte producten (= afzet).
, Begrippenlijst Vraag & Aanbod
H2: Vraag: op zoek naar een spijkerbroek
Betalingsbereidheid: Het maximale bedrag dat je voor iets wilt betalen. Op de
arbeidsmarkt: het maximale bedrag dat een werkgever aan loon wil betalen.
Ceteris paribus: Alle andere factoren die invloed hebben, blijven gelijk.
Collectieve vraagfunctie: Geeft het verband weer tussen de prijs en de gevraagde
hoeveelheid van een product door alle consumenten samen.
Collectieve vraaglijn: Geeft het verband weer tussen de prijs en de gevraagde
hoeveelheid van een product door alle consumenten samen. Bij een monopolist is
deze lijn tevens de prijsafzetlijn.
Complementaire goederen: Goederen die elkaar aanvullen. Bijvoorbeeld vulling
voor vulpen, batterijen voor rekenmachine. Deze producten horen bij elkaar.
Drempelinkomen: Het inkomen wat verdiend moet worden voordat bepaalde
producten (luxe goederen) worden aangeschaft.
Elastisch: De vraag reageert meer dan evenredig op een daling/stijging van de prijs.
Individuele vraagfunctie: (= individuele vraagvergelijking) Geeft het verband weer
tussen de prijs van een product en de gevraagde hoeveelheid door één consument.
Individuele vraaglijn: De lijn die het verband weergeeft tussen de prijs van een
product en de gevraagde hoeveelheid door één consument.
Inelastisch: De vraag reageert minder dan evenredig op een daling/stijging van de
prijs.
Inferieur goed: Product waarvan de vraag afneemt als het inkomen stijgt.
Inferieure goederen: Goederen waarvan je bij een inkomensstijging minder koopt.
Inkomenselasticiteit van de vraag: De relatieve verandering van de vraag als
gevolg van een verandering van het inkomen.
Inkomenselastisch: De vraag naar een product reageert meer dan evenredig op
een inkomensverandering.
Inkomensinelastisch: De vraag naar een product reageert minder dan evenredig
op een inkomensverandering.
Kruislingse prijselasticiteit van de vraag: De relatieve verandering van de vraag
van het ene goed als gevolg van een prijsverandering van het andere goed.
Luxe goederen: Niet levensnoodzakelijke goederen. Product waarvan de vraag
meer dan evenredig toeneemt als je inkomen stijgt.
Normaal goed: Product waarvan de vraag toeneemt als het inkomen stijgt.
Normale goederen: Product waarvan de vraag toeneemt als het inkomen stijgt.
Prijselasticiteit van de vraag: De relatieve verandering van de vraag als gevolg
van een verandering van de prijs.
Primair goed: Goederen die noodzakelijk zijn om van te leven. Product waarvan de
vraag minder dan evenredig toeneemt als het inkomen stijgt.
Primaire goederen: Goederen die noodzakelijk zijn om van te leven.
Substitutiegoederen: Goederen die elkaar kunnen vervangen.
Verzadigingsinkomen: Vanaf een bepaald inkomen leidt een verdere stijging van
het inkomen niet meer tot een toename van de gevraagde hoeveelheid.
H1: Markten
Abstracte markt: Het geheel van vraag en aanbod van een product. Een abstracte
markt kun je niet lijfelijk bezoeken.
Afzet: De hoeveelheid verkochte producten uitgedrukt in eenheden, kg, liter, etc. Het
aantal producten (stuks, liters, kg) dat een bedrijf verkoopt. Ander woord voor
verkochte hoeveelheid.
Concrete markt: Een markt waar je heen kunt om te handelen, bijvoorbeeld
vismarkt.
Omzet: (= totale opbrengst) De geldopbrengst van de verkochte producten. Is te
berekenen door: verkoopprijs × aantal verkochte producten (= afzet).
, Begrippenlijst Vraag & Aanbod
H2: Vraag: op zoek naar een spijkerbroek
Betalingsbereidheid: Het maximale bedrag dat je voor iets wilt betalen. Op de
arbeidsmarkt: het maximale bedrag dat een werkgever aan loon wil betalen.
Ceteris paribus: Alle andere factoren die invloed hebben, blijven gelijk.
Collectieve vraagfunctie: Geeft het verband weer tussen de prijs en de gevraagde
hoeveelheid van een product door alle consumenten samen.
Collectieve vraaglijn: Geeft het verband weer tussen de prijs en de gevraagde
hoeveelheid van een product door alle consumenten samen. Bij een monopolist is
deze lijn tevens de prijsafzetlijn.
Complementaire goederen: Goederen die elkaar aanvullen. Bijvoorbeeld vulling
voor vulpen, batterijen voor rekenmachine. Deze producten horen bij elkaar.
Drempelinkomen: Het inkomen wat verdiend moet worden voordat bepaalde
producten (luxe goederen) worden aangeschaft.
Elastisch: De vraag reageert meer dan evenredig op een daling/stijging van de prijs.
Individuele vraagfunctie: (= individuele vraagvergelijking) Geeft het verband weer
tussen de prijs van een product en de gevraagde hoeveelheid door één consument.
Individuele vraaglijn: De lijn die het verband weergeeft tussen de prijs van een
product en de gevraagde hoeveelheid door één consument.
Inelastisch: De vraag reageert minder dan evenredig op een daling/stijging van de
prijs.
Inferieur goed: Product waarvan de vraag afneemt als het inkomen stijgt.
Inferieure goederen: Goederen waarvan je bij een inkomensstijging minder koopt.
Inkomenselasticiteit van de vraag: De relatieve verandering van de vraag als
gevolg van een verandering van het inkomen.
Inkomenselastisch: De vraag naar een product reageert meer dan evenredig op
een inkomensverandering.
Inkomensinelastisch: De vraag naar een product reageert minder dan evenredig
op een inkomensverandering.
Kruislingse prijselasticiteit van de vraag: De relatieve verandering van de vraag
van het ene goed als gevolg van een prijsverandering van het andere goed.
Luxe goederen: Niet levensnoodzakelijke goederen. Product waarvan de vraag
meer dan evenredig toeneemt als je inkomen stijgt.
Normaal goed: Product waarvan de vraag toeneemt als het inkomen stijgt.
Normale goederen: Product waarvan de vraag toeneemt als het inkomen stijgt.
Prijselasticiteit van de vraag: De relatieve verandering van de vraag als gevolg
van een verandering van de prijs.
Primair goed: Goederen die noodzakelijk zijn om van te leven. Product waarvan de
vraag minder dan evenredig toeneemt als het inkomen stijgt.
Primaire goederen: Goederen die noodzakelijk zijn om van te leven.
Substitutiegoederen: Goederen die elkaar kunnen vervangen.
Verzadigingsinkomen: Vanaf een bepaald inkomen leidt een verdere stijging van
het inkomen niet meer tot een toename van de gevraagde hoeveelheid.