Übersetzungen Deutsch Grammatik 3
Das Adverb
De deur gaat naar buiten toe open. Die Tür geht nach außen auf.
Hij zet zijn voeten naar buiten. Er setzt die Füße beim Gehen nach außen.
Laten we naar buiten gaan. Gehen wir nach draußen. (ugs.)
Gehen wir hinaus.
Laat ons naar buiten gaan. Lass uns nach draußen gehen. (Imperativ)
Lass uns hinausgehen. (Imperativ)
Lasst uns hinausgehen. (Imperativ für mehrere
Menschen)
Lassen Sie uns hinausgehen (Höfflich, Imperativ)
We hebben de kerk alleen maar van buiten Wir haben die Kirche nur von außen gesehen.
gezien.
Die zaak willen we maar zo laten. Die Angelegenheit wollen wir außen vor lassen.
Blijf buiten! Bleib draußen!
De bevolking van Syrië heeft behoefte aan hulp Die Bevölkerung von Syrien braucht Hilfe von
van buitenaf. außen.
Buiten voor het huis staat een rare kerel. Draußen vor dem Haus steht ein komischer
Kerl/Typ.
Hij woont daar aan de overkant. Er wohnt dort drüben.
Door wie werd dit boek uitgegeven? Von wem wurde dieses Buch herausgegeben?
Kan jij de voorzetsels met DAT eens opzeggen? Kannst du die Präpositionen mit DAT mal
hersagen?
Op korte tijd is hij helemaal aan lager wal In kurzer Zeit ist er völlig heruntergekommen.
geraakt.
Kom binnen! Komm rein/herein!
Geef hier! Gib her!
Leg het daar maar! Lege es dorthin!
Hij is drie jaar geleden aan lager wal geraakt. Vor drei Jahren ist er heruntergekommen.
Als je daar nog eens komt... Wenn du noch einmal dorthin kommst...
Ik ken dat gedicht van binnen en van buiten. Ich kann das Gedicht in- und auswendig.
Hij heeft die tekst gewoon afgerammeld. Er hat den Text einfach heruntergeleiert.
Met open venster slapen Bei offenem Fenster schlafen
Het kind had zijn ogen al open. Das Kind hatte die Augen schon offen/auf.
Haar bloes stond open. Ihre Bluse war/stand offen.
Laat het venster maar open. Lass doch das Fenster offen/auf.
Kan je het venster opendoen? Kannst du das Fenster aufmachen?
Draai de kraan open! Dreh den Hahn auf!
Het is al lang geleden. Es ist schon lange her.
Hij heeft lang aan zijn roman gewerkt. Er hat lange an seinem Roman gearbeitet.
Ze heeft hem urenlang gezocht. Sie hat ihn stundenlang gesucht.
Hij staat onderaan op de ladder. Er steht unten auf der Leiter. (Adverb)
Ik wacht aan de voorkant. Ich warte vorn.
Gaan we naar binnen/naar buiten? Gehen wir hinein/hinaus/nach draußen (ugs.)?
Kom naar beneden! Komm (he)runter! (Auf der Sprecher zu)
De buitenlucht Die Außenluft
De drang naar buiten Der Drang nach außen
Uiterlijk sterk, maar innerlijk gebroken Nach außen hin stark, aber innerlich zerbrochen
Ze is heel snel (langs) de academische ladder Sie ist ganz schnell die akademische Leiter
naar boven geklommen. hinaufgeklettert. (transitiv)
Een jaar geleden is ze verhuisd. Vor einem Jahr ist sie umgezogen.
Kan je de deur opendoen? Kannst du die Tür aufmachen/öffnen?
, Ik heb urenlang met mijn vriendin Ich habe stundenlang mit meiner Freundin
getelefoneerd. telefoniert.
Ik wist helemaal niet dat we dit moesten Ich wusste gar nicht, dass wir dies kennen
kennen. sollten.
Heeft u verder nog vragen? Haben Sie sonst noch Fragen?
Ze is blijkbaar niet gelukkig met haar man. Sie ist anscheinend/offenbar nicht glücklich mit
ihrem Mann.
Weet je wanneer de bus vertrekt? Weißt du, wann der Bus abfährt?
Gelukkig had ik nog wat eten over. Zum Glück/glücklicherweise hatte ich noch
etwas Essen übrig.
Ooit zal je dit wel begrijpen. Einst wirst du dies verstehen.
Het boek is pas recent verschenen. Das Buch ist erst vor
Kurzem/neulich/neuerdings herausgekommen/
erschienen.
Die Konjunktion
Hans gedraagt zich heel anders dan ik had Hans benimmt sich ganz anders, als ich erwartet
verwacht. hatte.
Dat kan niemand anders dan Pieter geweest zijn. Das kann niemand anders als Pieter gewesen
sein.
Thomas speelt nog beter dan Jan. Thomas spielt noch besser als Jan.
Dit verhaal gold tot nu toe eerder als een Diese Geschichte galt bisher eher als eine
legende dan als een theaterstuk. Legende denn als ein Theaterstück.
Als volwassene zou je je niet zo kinderachtig Als Erwachsener solltest du dich nicht so
moeten gedragen. kindisch benehmen. (Du bist ein Erwachsener)
Het kind spreekt soms als een volwassene. Das Kind spricht manchmal wie ein
Erwachsener.
Als vader bent u aansprakelijk voor uw kinderen. Als Vater haften Sie für Ihre Kinder.
Hij zorgde voor ons als een vader. Er kümmerte sich um uns wie ein Vater. (Er war
aber nicht unser Vater)
Hoe vroeger we beginnen, des te vroeger zijn we Je früher wir anfangen, desto früher sind wir
klaar. fertig.
In de tijd, dat de dieren nog spraken. In der Zeit, wo/als/in der die Tiere noch
sprachen. (*dass)
Er is haast geen detectiveroman, of mijn zus Es gibt fast keinen Krimi, den meine Schwester
heeft hem gelezen. nicht gelesen hat. (*ob)
Ik weet niet beter of hij is ziek. Soviel ich weiß, ist er krank.
Ich weiß nicht besser, als dass er krank ist. Vgl. S.
415
Het scheelde niet veel of ik was te laat gekomen. Es fehlte wenig, so/da wäre ich zu spät
gekommen.
Nauwelijks was hij gaan zitten of hij werd weer Kaum hatte er sich gesetzt, da/so wurde er
gebeld. wieder angerufen.
Niemand behalve ik kan dat probleem oplossen. Niemand außer mir kann dieses Problem lösen.
Niemand kann dieses Problem lösen außer mir.
Niemand, außer ich, kann dieses Problem lösen.
Hij heeft niemand gezien behalve mij. Er hat niemand gesehen außer mir.
Er hat niemand gesehen, außer mich.
Terwijl onze buren op reis waren, is er bij hen Während unsere Nachbarn verreist waren, hat
ingebroken. man bei ihnen eingebrochen.
Tijdens de reis van onze buren Während der Reise unserer Nachbarn
We moeten wachten tot hij terugkomt. Wir müssen warten, bis er zurückkommt.
Das Adverb
De deur gaat naar buiten toe open. Die Tür geht nach außen auf.
Hij zet zijn voeten naar buiten. Er setzt die Füße beim Gehen nach außen.
Laten we naar buiten gaan. Gehen wir nach draußen. (ugs.)
Gehen wir hinaus.
Laat ons naar buiten gaan. Lass uns nach draußen gehen. (Imperativ)
Lass uns hinausgehen. (Imperativ)
Lasst uns hinausgehen. (Imperativ für mehrere
Menschen)
Lassen Sie uns hinausgehen (Höfflich, Imperativ)
We hebben de kerk alleen maar van buiten Wir haben die Kirche nur von außen gesehen.
gezien.
Die zaak willen we maar zo laten. Die Angelegenheit wollen wir außen vor lassen.
Blijf buiten! Bleib draußen!
De bevolking van Syrië heeft behoefte aan hulp Die Bevölkerung von Syrien braucht Hilfe von
van buitenaf. außen.
Buiten voor het huis staat een rare kerel. Draußen vor dem Haus steht ein komischer
Kerl/Typ.
Hij woont daar aan de overkant. Er wohnt dort drüben.
Door wie werd dit boek uitgegeven? Von wem wurde dieses Buch herausgegeben?
Kan jij de voorzetsels met DAT eens opzeggen? Kannst du die Präpositionen mit DAT mal
hersagen?
Op korte tijd is hij helemaal aan lager wal In kurzer Zeit ist er völlig heruntergekommen.
geraakt.
Kom binnen! Komm rein/herein!
Geef hier! Gib her!
Leg het daar maar! Lege es dorthin!
Hij is drie jaar geleden aan lager wal geraakt. Vor drei Jahren ist er heruntergekommen.
Als je daar nog eens komt... Wenn du noch einmal dorthin kommst...
Ik ken dat gedicht van binnen en van buiten. Ich kann das Gedicht in- und auswendig.
Hij heeft die tekst gewoon afgerammeld. Er hat den Text einfach heruntergeleiert.
Met open venster slapen Bei offenem Fenster schlafen
Het kind had zijn ogen al open. Das Kind hatte die Augen schon offen/auf.
Haar bloes stond open. Ihre Bluse war/stand offen.
Laat het venster maar open. Lass doch das Fenster offen/auf.
Kan je het venster opendoen? Kannst du das Fenster aufmachen?
Draai de kraan open! Dreh den Hahn auf!
Het is al lang geleden. Es ist schon lange her.
Hij heeft lang aan zijn roman gewerkt. Er hat lange an seinem Roman gearbeitet.
Ze heeft hem urenlang gezocht. Sie hat ihn stundenlang gesucht.
Hij staat onderaan op de ladder. Er steht unten auf der Leiter. (Adverb)
Ik wacht aan de voorkant. Ich warte vorn.
Gaan we naar binnen/naar buiten? Gehen wir hinein/hinaus/nach draußen (ugs.)?
Kom naar beneden! Komm (he)runter! (Auf der Sprecher zu)
De buitenlucht Die Außenluft
De drang naar buiten Der Drang nach außen
Uiterlijk sterk, maar innerlijk gebroken Nach außen hin stark, aber innerlich zerbrochen
Ze is heel snel (langs) de academische ladder Sie ist ganz schnell die akademische Leiter
naar boven geklommen. hinaufgeklettert. (transitiv)
Een jaar geleden is ze verhuisd. Vor einem Jahr ist sie umgezogen.
Kan je de deur opendoen? Kannst du die Tür aufmachen/öffnen?
, Ik heb urenlang met mijn vriendin Ich habe stundenlang mit meiner Freundin
getelefoneerd. telefoniert.
Ik wist helemaal niet dat we dit moesten Ich wusste gar nicht, dass wir dies kennen
kennen. sollten.
Heeft u verder nog vragen? Haben Sie sonst noch Fragen?
Ze is blijkbaar niet gelukkig met haar man. Sie ist anscheinend/offenbar nicht glücklich mit
ihrem Mann.
Weet je wanneer de bus vertrekt? Weißt du, wann der Bus abfährt?
Gelukkig had ik nog wat eten over. Zum Glück/glücklicherweise hatte ich noch
etwas Essen übrig.
Ooit zal je dit wel begrijpen. Einst wirst du dies verstehen.
Het boek is pas recent verschenen. Das Buch ist erst vor
Kurzem/neulich/neuerdings herausgekommen/
erschienen.
Die Konjunktion
Hans gedraagt zich heel anders dan ik had Hans benimmt sich ganz anders, als ich erwartet
verwacht. hatte.
Dat kan niemand anders dan Pieter geweest zijn. Das kann niemand anders als Pieter gewesen
sein.
Thomas speelt nog beter dan Jan. Thomas spielt noch besser als Jan.
Dit verhaal gold tot nu toe eerder als een Diese Geschichte galt bisher eher als eine
legende dan als een theaterstuk. Legende denn als ein Theaterstück.
Als volwassene zou je je niet zo kinderachtig Als Erwachsener solltest du dich nicht so
moeten gedragen. kindisch benehmen. (Du bist ein Erwachsener)
Het kind spreekt soms als een volwassene. Das Kind spricht manchmal wie ein
Erwachsener.
Als vader bent u aansprakelijk voor uw kinderen. Als Vater haften Sie für Ihre Kinder.
Hij zorgde voor ons als een vader. Er kümmerte sich um uns wie ein Vater. (Er war
aber nicht unser Vater)
Hoe vroeger we beginnen, des te vroeger zijn we Je früher wir anfangen, desto früher sind wir
klaar. fertig.
In de tijd, dat de dieren nog spraken. In der Zeit, wo/als/in der die Tiere noch
sprachen. (*dass)
Er is haast geen detectiveroman, of mijn zus Es gibt fast keinen Krimi, den meine Schwester
heeft hem gelezen. nicht gelesen hat. (*ob)
Ik weet niet beter of hij is ziek. Soviel ich weiß, ist er krank.
Ich weiß nicht besser, als dass er krank ist. Vgl. S.
415
Het scheelde niet veel of ik was te laat gekomen. Es fehlte wenig, so/da wäre ich zu spät
gekommen.
Nauwelijks was hij gaan zitten of hij werd weer Kaum hatte er sich gesetzt, da/so wurde er
gebeld. wieder angerufen.
Niemand behalve ik kan dat probleem oplossen. Niemand außer mir kann dieses Problem lösen.
Niemand kann dieses Problem lösen außer mir.
Niemand, außer ich, kann dieses Problem lösen.
Hij heeft niemand gezien behalve mij. Er hat niemand gesehen außer mir.
Er hat niemand gesehen, außer mich.
Terwijl onze buren op reis waren, is er bij hen Während unsere Nachbarn verreist waren, hat
ingebroken. man bei ihnen eingebrochen.
Tijdens de reis van onze buren Während der Reise unserer Nachbarn
We moeten wachten tot hij terugkomt. Wir müssen warten, bis er zurückkommt.
