Palpatie semester 2
M. rectus abdominis
O: oppervlakkige zijde van ribkraakbeen 5-7. (mediaal naar lateraal)
I: tuberculum pubicum tot symphysis pubica.
V: craniaal naar caudaal
F: anteflexie van de romp en compressie van het abdomen (ademhaling).
RS: rib 5 tot 7
VI: vanuit ruglig, stilletjes met bovenrug van de tafel laten komen. Bij
sommige kan je de intersectiones tendineaea en de linea alba tussen de
spierbuiken zien.
PZC: spier van oorsprong tot insertie volgen, rib 5-7 mee palperen. Vanaf de bekkenrand
gaat de spieren meer naar elkaar toe lopen.
PMC: vanuit ruglig, stilletjes met bovenrug van de tafel laten komen. Terug de ribben mee
palperen. De buikranden, de intersectiones tendineaea ertussen en de linea alba ook
palperen.
OS: M. Pyramidalis: bovenop de spier aan de insertieplaats.
M. Obliquus externus abdominis: lateraal en onder de spier.
M. obliquus externus abdominis
O: op de buitenzijde van de 7-8 onderste ribben.
I: voorste 2/3 van labium externum van de crista iliaca, tuberculum pubicum,
symphysis pubicum, linea alba tot op de processus xiphoideus en op het lig.
Inguinale.
V: schuin van lateraal naar mediaal (boven minder schuin dan beneden)
F: Unilateraal contralaterale rotatie van de romp en ipsilaterale
lateroflexie.
Bilateraal flexie van de romp met deelname aan de buikpers.
RS: onderste 7 tot 8 ribben, onderkant sternum en crista iliaca.
VI: vanuit ruglig lichtjes bovenrug naar boven brengen met een rotatie en de homolaterale
arm zo ver mogelijk naar de andere kant brengen. (vb. Naar links roteren en linker arm naar
boven brengen)
Trigonum lumbale: crista iliaca, M. Latissimus dorsi adductie schouder tegen weerstand
en de M. Obliquus externus abdominis homolaterale schouder in de tafel duwen.
PZC: buitenkant onderste 7-8 ribben richting processus xiphoideus en naar de crista iliaca en
lig. Inguinale
PMC: flexie + rotatie (hier gebruik je wel al de buikspieren), buikpers, geforceerde expiratie
(uitademing). Palperen op het ribbenrooster (vrije rand 12de rib) en mediale rand trigonum
lumbale door dit bepaald manoeuvre uit te voeren.
OS: M. Rectus abdominis mediaal en boven de spier
M. serratus anterior koppen van deze spier komen samen met de koppen van de obliquus
M. latissimus dorsi dorsaal van de spier
M. obliquus internus abdominis
, O: rand van de fascia throracolumbalis naar de processus spinosi van L4 en L5 en naar de
crista sacralis mediana. Voorste 2/3 de deel van de linea intermedia van de crista iliaca en de
laterale helft van het ligamentum inguinale.
I: rand van de onderste vier ribkraakbeenderen en de volledige linea alba.
V: schuin naar voor en boven. De laagste bundels verlopen bijna horizontaal.
F: unilateraal ipsilaterale rotatie van de romp en een ipsilateral lateroflexie.
Bilateraal flexie van de romp met deelname aan de buikpers.
RS: onderste vier ribben, crista iliaca, processus spinosi L4 en L5, crista sacralis mediana, os
xiphoideus (linea alba), crista iliaca en trigonum lumbale.
VI: de spier is moeilijk te visualiseren omdat ze onder de M. Obliquus externus abdominis
ligt. Alleen in het trigonum lumbale ligt de spier oppervlakkig onder de denkbeeldige lijn van
tussen de umbilicus en de SIAS. Op deze plaats wordt de spier alleen bedekt door de
aponeurose van de M. Obliquus externus abdominis. De spier kan eventueel zichtbaar
worden door een homolaterale rotatie uit te voeren.
PZC: processus spinosi van L4 - L5, de crista sacralis mediana en de crista iliaca naar de
onderste vier ribben en naar de linea alba = os xiphoideus.
PMC: net boven de SIAS, onder het ribbenrooster en lateraal van de M. Rectus abdominis
tijdens een homolaterale rotatie en flexie (externus uitsluiten) van de romp. Palpatie kan ook
in het trigonum lumbale maar dat is moeilijk onderhuids vet.
OS: M. Rectus abdominis mediaal van de spier
Ze ligt tussen de M. Transversus abdominis en de M. Obliquus externus abdominis.
M. transversus abdominis
O: binnenkant van de 6 laatste ribben, diepe blad van de fascia
thoracolumbalis, indirect op de prosessus costarii, venrale 3/4 de deel van het
labium internum van de crista iliaca en de laterale helft van het ligamentum
inguinale.
I: linea alba
V: de vezels verlopen horizontaal, de onderste meer boogvormig (concaviteit
naar onder).
F: compressie van het abdomen (buikpers bij het hoesten, niezen en persen).
RS: onderste 6 ribben, crista iliaca en os xiphoideus (linea alba)
VI: visualisatie niet direct mogelijk. Wanneer de spier bilateraal contraheert tretk de
abdominale wand in (geen beweging van het bekken toelaten)
PZC: laatste 6 ribben en de crista iliaca naar de linea alba.
PMC: palperend vinger 2cm mediaal en 1 cm caudaal van de SIAS en het onderste deel van
de buik intrekken.
OS: M. Obliquus internus abdominis boven op de spier
M. rectus abdominis mediaal en boven de spier
M. tensor fasciae latae
O: SIAS tussen de M. Gluteus medius en de M. Sartorius.
I: voorste deel van de tractus iliotibialis (hoog ventraal en lateraal in de dij).
M. rectus abdominis
O: oppervlakkige zijde van ribkraakbeen 5-7. (mediaal naar lateraal)
I: tuberculum pubicum tot symphysis pubica.
V: craniaal naar caudaal
F: anteflexie van de romp en compressie van het abdomen (ademhaling).
RS: rib 5 tot 7
VI: vanuit ruglig, stilletjes met bovenrug van de tafel laten komen. Bij
sommige kan je de intersectiones tendineaea en de linea alba tussen de
spierbuiken zien.
PZC: spier van oorsprong tot insertie volgen, rib 5-7 mee palperen. Vanaf de bekkenrand
gaat de spieren meer naar elkaar toe lopen.
PMC: vanuit ruglig, stilletjes met bovenrug van de tafel laten komen. Terug de ribben mee
palperen. De buikranden, de intersectiones tendineaea ertussen en de linea alba ook
palperen.
OS: M. Pyramidalis: bovenop de spier aan de insertieplaats.
M. Obliquus externus abdominis: lateraal en onder de spier.
M. obliquus externus abdominis
O: op de buitenzijde van de 7-8 onderste ribben.
I: voorste 2/3 van labium externum van de crista iliaca, tuberculum pubicum,
symphysis pubicum, linea alba tot op de processus xiphoideus en op het lig.
Inguinale.
V: schuin van lateraal naar mediaal (boven minder schuin dan beneden)
F: Unilateraal contralaterale rotatie van de romp en ipsilaterale
lateroflexie.
Bilateraal flexie van de romp met deelname aan de buikpers.
RS: onderste 7 tot 8 ribben, onderkant sternum en crista iliaca.
VI: vanuit ruglig lichtjes bovenrug naar boven brengen met een rotatie en de homolaterale
arm zo ver mogelijk naar de andere kant brengen. (vb. Naar links roteren en linker arm naar
boven brengen)
Trigonum lumbale: crista iliaca, M. Latissimus dorsi adductie schouder tegen weerstand
en de M. Obliquus externus abdominis homolaterale schouder in de tafel duwen.
PZC: buitenkant onderste 7-8 ribben richting processus xiphoideus en naar de crista iliaca en
lig. Inguinale
PMC: flexie + rotatie (hier gebruik je wel al de buikspieren), buikpers, geforceerde expiratie
(uitademing). Palperen op het ribbenrooster (vrije rand 12de rib) en mediale rand trigonum
lumbale door dit bepaald manoeuvre uit te voeren.
OS: M. Rectus abdominis mediaal en boven de spier
M. serratus anterior koppen van deze spier komen samen met de koppen van de obliquus
M. latissimus dorsi dorsaal van de spier
M. obliquus internus abdominis
, O: rand van de fascia throracolumbalis naar de processus spinosi van L4 en L5 en naar de
crista sacralis mediana. Voorste 2/3 de deel van de linea intermedia van de crista iliaca en de
laterale helft van het ligamentum inguinale.
I: rand van de onderste vier ribkraakbeenderen en de volledige linea alba.
V: schuin naar voor en boven. De laagste bundels verlopen bijna horizontaal.
F: unilateraal ipsilaterale rotatie van de romp en een ipsilateral lateroflexie.
Bilateraal flexie van de romp met deelname aan de buikpers.
RS: onderste vier ribben, crista iliaca, processus spinosi L4 en L5, crista sacralis mediana, os
xiphoideus (linea alba), crista iliaca en trigonum lumbale.
VI: de spier is moeilijk te visualiseren omdat ze onder de M. Obliquus externus abdominis
ligt. Alleen in het trigonum lumbale ligt de spier oppervlakkig onder de denkbeeldige lijn van
tussen de umbilicus en de SIAS. Op deze plaats wordt de spier alleen bedekt door de
aponeurose van de M. Obliquus externus abdominis. De spier kan eventueel zichtbaar
worden door een homolaterale rotatie uit te voeren.
PZC: processus spinosi van L4 - L5, de crista sacralis mediana en de crista iliaca naar de
onderste vier ribben en naar de linea alba = os xiphoideus.
PMC: net boven de SIAS, onder het ribbenrooster en lateraal van de M. Rectus abdominis
tijdens een homolaterale rotatie en flexie (externus uitsluiten) van de romp. Palpatie kan ook
in het trigonum lumbale maar dat is moeilijk onderhuids vet.
OS: M. Rectus abdominis mediaal van de spier
Ze ligt tussen de M. Transversus abdominis en de M. Obliquus externus abdominis.
M. transversus abdominis
O: binnenkant van de 6 laatste ribben, diepe blad van de fascia
thoracolumbalis, indirect op de prosessus costarii, venrale 3/4 de deel van het
labium internum van de crista iliaca en de laterale helft van het ligamentum
inguinale.
I: linea alba
V: de vezels verlopen horizontaal, de onderste meer boogvormig (concaviteit
naar onder).
F: compressie van het abdomen (buikpers bij het hoesten, niezen en persen).
RS: onderste 6 ribben, crista iliaca en os xiphoideus (linea alba)
VI: visualisatie niet direct mogelijk. Wanneer de spier bilateraal contraheert tretk de
abdominale wand in (geen beweging van het bekken toelaten)
PZC: laatste 6 ribben en de crista iliaca naar de linea alba.
PMC: palperend vinger 2cm mediaal en 1 cm caudaal van de SIAS en het onderste deel van
de buik intrekken.
OS: M. Obliquus internus abdominis boven op de spier
M. rectus abdominis mediaal en boven de spier
M. tensor fasciae latae
O: SIAS tussen de M. Gluteus medius en de M. Sartorius.
I: voorste deel van de tractus iliotibialis (hoog ventraal en lateraal in de dij).
