Psychopathologie van kinderen en adolescenten
Inleiding
Afbakening
Psychopathologie kinderen en adolescenten = theoretische en empirische kennis van psychische
stoornissen bij kinderen en adolescenten en processen die tot stoornissen leiden
- Ontwikkelingspsychopathologie: studie van de ontwikkeling van psychische
stoornissen/problemen (die het dagelijks functioneren ernstig beperken)
o Wanneer spreken we van psychische stoornis
▪ ‘Abnormaal verschijnsel: afwijkend van een sociale norm
• Lastig om bij kinderen vast te stellen omdat ze nog in ontwikkeling zijn
▪ Veroorzaakt ongemak, lijden of bezorgdheid bij de betrokkene en/of bij de
omgeving
• Omgeving: vb. ouders
• Een jong kind kan ongemak en verdriet nog niet goed aangeven
▪ Gedrag past binnen een psychopathologisch begrippenkader
• Kind dat zich ‘raar’ gedraagt nadat hij hard is gevallen of ‘gesnoept’ heef
van de medicijnen van de ouders => naar eerstehulppost, niet naar
psycholoog of psychiater
• Criteria van Rutter
o Leeftijdsadequaat
o Duur van het probleem
o Omstandigheden (begrijpelijk gezien de omstandigheden?)
o Socioculturele setting
o Hoeveelheid en frequentie
o Type problemen en mate van voorkomen in de populatie
o Intensiteit
o Verandering van het gedrag (was de verandering te verwachten?)
o Situatiegebondenheid (één of meer situaties?)
o Belemmerend
• Psychopathologie = sociale consensus
o DSM-5: classificerend diagnostiek
▪ Definitie
• Probleemanalyse: Wat is er aan de hand? Probleem
VS stoornis
• Clustering van symptomen – samenvatten in
fenomenen/syndromen
• Diagnose is geen vaststaand feit en gebaseerd op
kwaliteitsvolle diagnostiek
▪ Belang
• Communicatie – gemeenschappelijke taal
• ‘Etiket’ – verklaring van wat er aan de hand is met
kinderen en adolescenten (risico: stigma)
• Indicatiestelling en verwijzing
• Ruwe handvatten voor interventie
• Algemeen zicht op prognose
• Zicht op prevalentie
, ▪ Kritiek
• Sociaal-culturele bepaaldheid van psychiatrische
stoornissen (Westers perspectief)
• Co-morbiditeit, symptoomshifting (p-factor)
o Longitudinale studie
▪ Meeste diagnoses op 11-15 jaar
▪ Meer dan 50% heeft 5 of meer
diagnoses op latere leeftijd
• Vage omschrijvingen, wat is grens
pathologie/normaliteit (belang team)
• Label-maatschappij (cfr. ADHD’ers): verengt het
beeld/complexiteit van de beelden
• Onderliggende transdiagnostische mechanismen
(rumineren, etc.)
o Wat normaal is voor een bepaalde levensfase, kan afwijkend zijn wanneer het optreedt
in andere levensfase
o Stoornissen die specifiek zijn voor de levensfasen t.e.m. de adolescentie
▪ Kennis over de leeftijd waarop een stoornis kan ontstaan, is van belang bij het
vaststellen (grove trend)
Kinderleeftijd Adolescentie
ADHD Sociale fobie
Autisme Paniekstoornis
Hechtingsstoornis Middelenmisbruik
Scheidingsangst Anorexia nervosa
Specifieke fobie Boulimia nervosa
ODD Psychoses
Gedragsstoornis
o Stoornissen die ook op volwassen leeftijd kunnen voorkomen met eventueel een
specifieke uitingsvorm in kinder- en jeugdjaren
o Andere verschillen t.o.v. psychopathologie bij volwassen
▪ Kinderen en adolescenten zoeken meestal niet zelf hulp voor hun problemen
▪ Kinderen en adolescenten zijn afhankelijk van hun gezin en hun functioneren
houdt vaak direct verband met de gezinssituatie
▪ Ontwikkeling speelt een cruciale rol
▪ Bij diagnostisch onderzoek bij kinderen en adolescenten meestal andere
informanten dan bij volwassenen
• Informanten
o Kind zelf: kan valide informatie geven over eigen problemen en
persoonlijkheid
o Ouders: kijken vaak anders aan tegen de problemen
▪ Niet per se verkeerd
▪ Bij sommige problemen is de informatie van het kind meer
valide dan die van de ouder: zoals gebruik van middelen en
internet
o Leerkrachten: natuurlijk meer gericht op schoolse vaardigheden
▪ School: vaak eerste ‘vindplek’ bij stoornissen als dyslexie of
ADHD
, o Artsen: ‘kijken’ vaak ‘anders’ omdat ze zich ook op lichamelijke
klachten richten
▪ Interventietechnieken en organisaties van zorg voor kinderen en adolescenten
zijn anders dan bij volwassenen
- Ontwikkelingspsychologie: bestudering van de normale ontwikkeling
Diagnostiek
Zowel classificerend als dimensionele diagnostiek bij kinderen en adolescenten
- Probleemgedrag van kinderen en adolescenten onderzocht in termen van cognitieve, sociale,
emotionele, motorische functies, lichamelijke afwijkingen en biologische kenmerken
- Elke classificerende diagnosestelling moet gebaseerd zijn op (cfr. richtlijnen kenniscentrum
KJP)
o Breedband screeningsinstrumenten
o Interview, observatiegegevens (en ev. ongestructureerde methoden)
o Semigestructureerd interview (vb. K-sads of meer specifiek ADIS/ADOS/DIVA)
o Smalle band instrumenten
▪ Gestandaardiseerde onderzoeken/vragenlijsten waarbij de score bij een bepaald
kind wordt vergeleken met een normgroep: de gemiddelde score van kinderen
van eenzelfde leeftijd, eenzelfde sekse en uit eenzelfde cultuur
▪ Maat van ernst van psychiatrische stoornis
Tweedeling in probleemgedrag
- Bij het vaststellen van probleemgedrag wordt vaak onderscheid gemaakt tussen 2 categorieën
o Internaliserend
▪ Naar binnen gericht: vooral de persoon zelf heeft er last van
▪ Vb. angst en depressie
▪ Meer bij meisjes
o Externaliserend
▪ Naar buiten gericht: vooral de omgeving heeft er last van
▪ Vb. gedragsstoornis en ADHD
▪ Meer bij jongens
- Let op: combinatie komt vaak voor
En: niet alle stoornissen passen in een van deze categorieën
Differentiaaldiagnose en comorbiditeit
- Als je vaststelt of een kind een psychische stoornis heeft, spelen tegelijkertijd nog 2 vragen
o Hoe zeker ben ik van mijn zaak? Welke andere stoornissen lijken erop en kan ik die op
de grond van argumenten uitsluiten? => differentiaaldiagnose
o Welke andere problemen of stoornissen gaan vaak samen met de stoornis die ik heb
vastgesteld? => comorbiditeit
Theoretische kaders
Bi-directioneel model (Belsky en Bell)
- Dyade tussen ouder en kind
o Eenzijdig redeneren in oorzaak en gevolg wordt afgewezen
o Het gaat om wederzijdse interactie
▪ Ouders beïnvloeden het kind, het kind
beïnvloedt de ouders
▪ Kind kan problemen ontwikkelen door
verkeerd gedrag van ouders, maar
andersom kunnen ouders in problemen
komen door problematiek bij kind
, Bio-ecologisch systeemmodel (Uri Bronfenbrenner)
- Verwant met het biopsychosociaal model
- 6 systeemlagen (van binnen naar buiten)
o Biosysteem
▪ De intrapersoonlijke factoren (het kind zelf met zijn genetisch materiaal die in
interactie treedt met zijn omgeving)
▪ Vb. intelligentie, temperament, aanleg om dik te worden
o Microsysteem
▪ Er zijn altijd meerdere microsystemen
▪ De relaties van het kind met mensen uit
zijn directe omgeving
• Face-to-face-relaties
• ‘De motor van de ontwikkeling’:
beïnvloeding
▪ Vb. het kind met zijn papa, het kind met de
opa
o Mesosysteem
▪ Relaties tussen verschillende
microsystemen
▪ Opvoeders beïnvloeden het kind direct via
‘eigen microsysteem’ en indirect via
andere microsystemen
▪ Vb. vader straft Jan omdat hij ongehoorzaam is en spreekt met moeder af dat zij
hem niet mag troosten, Jan wordt jarig en zijn broertje en zijn zusje overleggen
hoe ze hem gaan verrassen
o Exosysteem
▪ Maatschappelijke systemen die via de microsystemen het kind (indirect)
beïnvloeden
▪ Het kind zelf is geen onderdeel van dit systeem
▪ Vb. de leraren beslissen om strenger op te treden bij ruzies en pesten tijdens de
pauze, de juf Dilara spreekt Jan vervolgens bestraffend toe als hij een ander kind
duwt
o Macrosysteem
▪ Waarden, normen, wetten en regels
▪ Een systeemlaag zonder mensen
▪ Vb. wel of geen dienstplicht, verplichte maatschappelijke stage tijdens de
middelbare school, leeftijdsgrens bij verkoop van alcohol, artikel 1 van de
nederlandse grondwet (wet tegen discrimantie en gelijke behandeling)
o Chronosysteem
▪ Slaat op zowel op het kind als op de veranderingen in een maatschappij tijdens
een bepaalde tijdsperiode (evoluties)
▪ Vb. kind wordt ouder, covid-19
Transactioneel model (Sameroff)
- Vanuit een ecologisch
transactioneel model worden
eigenschappen van het kind op elk
moment in de tijd gezien als een
product van complexe interacties
tussen het fenotype (datgene wat
zichtbaar is), de omgeving en het
genotype (erfelijke eigenschappen)
Inleiding
Afbakening
Psychopathologie kinderen en adolescenten = theoretische en empirische kennis van psychische
stoornissen bij kinderen en adolescenten en processen die tot stoornissen leiden
- Ontwikkelingspsychopathologie: studie van de ontwikkeling van psychische
stoornissen/problemen (die het dagelijks functioneren ernstig beperken)
o Wanneer spreken we van psychische stoornis
▪ ‘Abnormaal verschijnsel: afwijkend van een sociale norm
• Lastig om bij kinderen vast te stellen omdat ze nog in ontwikkeling zijn
▪ Veroorzaakt ongemak, lijden of bezorgdheid bij de betrokkene en/of bij de
omgeving
• Omgeving: vb. ouders
• Een jong kind kan ongemak en verdriet nog niet goed aangeven
▪ Gedrag past binnen een psychopathologisch begrippenkader
• Kind dat zich ‘raar’ gedraagt nadat hij hard is gevallen of ‘gesnoept’ heef
van de medicijnen van de ouders => naar eerstehulppost, niet naar
psycholoog of psychiater
• Criteria van Rutter
o Leeftijdsadequaat
o Duur van het probleem
o Omstandigheden (begrijpelijk gezien de omstandigheden?)
o Socioculturele setting
o Hoeveelheid en frequentie
o Type problemen en mate van voorkomen in de populatie
o Intensiteit
o Verandering van het gedrag (was de verandering te verwachten?)
o Situatiegebondenheid (één of meer situaties?)
o Belemmerend
• Psychopathologie = sociale consensus
o DSM-5: classificerend diagnostiek
▪ Definitie
• Probleemanalyse: Wat is er aan de hand? Probleem
VS stoornis
• Clustering van symptomen – samenvatten in
fenomenen/syndromen
• Diagnose is geen vaststaand feit en gebaseerd op
kwaliteitsvolle diagnostiek
▪ Belang
• Communicatie – gemeenschappelijke taal
• ‘Etiket’ – verklaring van wat er aan de hand is met
kinderen en adolescenten (risico: stigma)
• Indicatiestelling en verwijzing
• Ruwe handvatten voor interventie
• Algemeen zicht op prognose
• Zicht op prevalentie
, ▪ Kritiek
• Sociaal-culturele bepaaldheid van psychiatrische
stoornissen (Westers perspectief)
• Co-morbiditeit, symptoomshifting (p-factor)
o Longitudinale studie
▪ Meeste diagnoses op 11-15 jaar
▪ Meer dan 50% heeft 5 of meer
diagnoses op latere leeftijd
• Vage omschrijvingen, wat is grens
pathologie/normaliteit (belang team)
• Label-maatschappij (cfr. ADHD’ers): verengt het
beeld/complexiteit van de beelden
• Onderliggende transdiagnostische mechanismen
(rumineren, etc.)
o Wat normaal is voor een bepaalde levensfase, kan afwijkend zijn wanneer het optreedt
in andere levensfase
o Stoornissen die specifiek zijn voor de levensfasen t.e.m. de adolescentie
▪ Kennis over de leeftijd waarop een stoornis kan ontstaan, is van belang bij het
vaststellen (grove trend)
Kinderleeftijd Adolescentie
ADHD Sociale fobie
Autisme Paniekstoornis
Hechtingsstoornis Middelenmisbruik
Scheidingsangst Anorexia nervosa
Specifieke fobie Boulimia nervosa
ODD Psychoses
Gedragsstoornis
o Stoornissen die ook op volwassen leeftijd kunnen voorkomen met eventueel een
specifieke uitingsvorm in kinder- en jeugdjaren
o Andere verschillen t.o.v. psychopathologie bij volwassen
▪ Kinderen en adolescenten zoeken meestal niet zelf hulp voor hun problemen
▪ Kinderen en adolescenten zijn afhankelijk van hun gezin en hun functioneren
houdt vaak direct verband met de gezinssituatie
▪ Ontwikkeling speelt een cruciale rol
▪ Bij diagnostisch onderzoek bij kinderen en adolescenten meestal andere
informanten dan bij volwassenen
• Informanten
o Kind zelf: kan valide informatie geven over eigen problemen en
persoonlijkheid
o Ouders: kijken vaak anders aan tegen de problemen
▪ Niet per se verkeerd
▪ Bij sommige problemen is de informatie van het kind meer
valide dan die van de ouder: zoals gebruik van middelen en
internet
o Leerkrachten: natuurlijk meer gericht op schoolse vaardigheden
▪ School: vaak eerste ‘vindplek’ bij stoornissen als dyslexie of
ADHD
, o Artsen: ‘kijken’ vaak ‘anders’ omdat ze zich ook op lichamelijke
klachten richten
▪ Interventietechnieken en organisaties van zorg voor kinderen en adolescenten
zijn anders dan bij volwassenen
- Ontwikkelingspsychologie: bestudering van de normale ontwikkeling
Diagnostiek
Zowel classificerend als dimensionele diagnostiek bij kinderen en adolescenten
- Probleemgedrag van kinderen en adolescenten onderzocht in termen van cognitieve, sociale,
emotionele, motorische functies, lichamelijke afwijkingen en biologische kenmerken
- Elke classificerende diagnosestelling moet gebaseerd zijn op (cfr. richtlijnen kenniscentrum
KJP)
o Breedband screeningsinstrumenten
o Interview, observatiegegevens (en ev. ongestructureerde methoden)
o Semigestructureerd interview (vb. K-sads of meer specifiek ADIS/ADOS/DIVA)
o Smalle band instrumenten
▪ Gestandaardiseerde onderzoeken/vragenlijsten waarbij de score bij een bepaald
kind wordt vergeleken met een normgroep: de gemiddelde score van kinderen
van eenzelfde leeftijd, eenzelfde sekse en uit eenzelfde cultuur
▪ Maat van ernst van psychiatrische stoornis
Tweedeling in probleemgedrag
- Bij het vaststellen van probleemgedrag wordt vaak onderscheid gemaakt tussen 2 categorieën
o Internaliserend
▪ Naar binnen gericht: vooral de persoon zelf heeft er last van
▪ Vb. angst en depressie
▪ Meer bij meisjes
o Externaliserend
▪ Naar buiten gericht: vooral de omgeving heeft er last van
▪ Vb. gedragsstoornis en ADHD
▪ Meer bij jongens
- Let op: combinatie komt vaak voor
En: niet alle stoornissen passen in een van deze categorieën
Differentiaaldiagnose en comorbiditeit
- Als je vaststelt of een kind een psychische stoornis heeft, spelen tegelijkertijd nog 2 vragen
o Hoe zeker ben ik van mijn zaak? Welke andere stoornissen lijken erop en kan ik die op
de grond van argumenten uitsluiten? => differentiaaldiagnose
o Welke andere problemen of stoornissen gaan vaak samen met de stoornis die ik heb
vastgesteld? => comorbiditeit
Theoretische kaders
Bi-directioneel model (Belsky en Bell)
- Dyade tussen ouder en kind
o Eenzijdig redeneren in oorzaak en gevolg wordt afgewezen
o Het gaat om wederzijdse interactie
▪ Ouders beïnvloeden het kind, het kind
beïnvloedt de ouders
▪ Kind kan problemen ontwikkelen door
verkeerd gedrag van ouders, maar
andersom kunnen ouders in problemen
komen door problematiek bij kind
, Bio-ecologisch systeemmodel (Uri Bronfenbrenner)
- Verwant met het biopsychosociaal model
- 6 systeemlagen (van binnen naar buiten)
o Biosysteem
▪ De intrapersoonlijke factoren (het kind zelf met zijn genetisch materiaal die in
interactie treedt met zijn omgeving)
▪ Vb. intelligentie, temperament, aanleg om dik te worden
o Microsysteem
▪ Er zijn altijd meerdere microsystemen
▪ De relaties van het kind met mensen uit
zijn directe omgeving
• Face-to-face-relaties
• ‘De motor van de ontwikkeling’:
beïnvloeding
▪ Vb. het kind met zijn papa, het kind met de
opa
o Mesosysteem
▪ Relaties tussen verschillende
microsystemen
▪ Opvoeders beïnvloeden het kind direct via
‘eigen microsysteem’ en indirect via
andere microsystemen
▪ Vb. vader straft Jan omdat hij ongehoorzaam is en spreekt met moeder af dat zij
hem niet mag troosten, Jan wordt jarig en zijn broertje en zijn zusje overleggen
hoe ze hem gaan verrassen
o Exosysteem
▪ Maatschappelijke systemen die via de microsystemen het kind (indirect)
beïnvloeden
▪ Het kind zelf is geen onderdeel van dit systeem
▪ Vb. de leraren beslissen om strenger op te treden bij ruzies en pesten tijdens de
pauze, de juf Dilara spreekt Jan vervolgens bestraffend toe als hij een ander kind
duwt
o Macrosysteem
▪ Waarden, normen, wetten en regels
▪ Een systeemlaag zonder mensen
▪ Vb. wel of geen dienstplicht, verplichte maatschappelijke stage tijdens de
middelbare school, leeftijdsgrens bij verkoop van alcohol, artikel 1 van de
nederlandse grondwet (wet tegen discrimantie en gelijke behandeling)
o Chronosysteem
▪ Slaat op zowel op het kind als op de veranderingen in een maatschappij tijdens
een bepaalde tijdsperiode (evoluties)
▪ Vb. kind wordt ouder, covid-19
Transactioneel model (Sameroff)
- Vanuit een ecologisch
transactioneel model worden
eigenschappen van het kind op elk
moment in de tijd gezien als een
product van complexe interacties
tussen het fenotype (datgene wat
zichtbaar is), de omgeving en het
genotype (erfelijke eigenschappen)