Thema 5 – evolutie van soorten
Evolutie = ontstaan van een verscheidenheid aan levensvormen door erfelijke geleidelijke
veranderingen uit bestaande soorten
1. Het begrip ‘soort’
1. Wat is een soort?
Biologische soort =
- Een groep individuen die morfologisch sterk op elkaar gelijken
- Zich onderling kunnen voortplanten
- Vruchtbaar nageslacht voortbrengen
Voortplantingsbarrières ( geen uitwisseling van genen)
2 problemen:
1. verwante soorten die paren (EN vruchtbare nakomelingen krijgen), maar toch
beschouwt worden als verschillende soorten
2. organismen die zich aseksueel voortplanten
2. Geografische ondersoorten
3. Rassen
Ras = populatie die een beetje afwijkt van andere populaties binnen een soort
Grieken:
Geocentrisch wereldbeeld = aarde is het centrum (Aristoteles)
ME:
Mens = hoogste wezen
Renaissance:
Heliocentrisch wereldbeeld = zon als centrum heelal (mensen gingen kritisch denken)
Spontane generatie:
Levende organismen kunnen ontstaan uit niet levende materie (Louis Pasteur)
19de eeuw:
God = wereld en het leven geschapen
Fixisme: soorten = onveranderlijk
Kennis God kopellen aan het ontbreken van wetenschappelijke kennis (William Paley)
= natuurlijke theologie
2. Evolutietheorie van Jean-Baptiste de Lamarck (lamarckisme)
2 elementen theorie Lamarck:
- Principe van gebruik en ongebruik van lichaamsdelen
Lichaamsdelen die veel gebruikt worden, worden gaandeweg groter &
lichaamsdelen die (bijna) niet gebruikt worden, worden zwakker
- Verworven eigenschappen zijn erfelijk
Vader = houthakker kinderen hebben sterke armen
, Theorie = niet bevredigend, want het mechanisme achter de evolutie was geen
verklaring voor + denkbeeld verworven eigenschappen die erfelijk zijn = fout
(geleidelijke evolutie)
3. Evolutie volgens Charles Darwin
Charles:
- Aanhanger van Paleys natuurlijke theologie
- Wereldreis Beagle lokale flora en fauna bestuderen
- Extra bewijs voor zijn evolutietheorie ‘On the Origin of Species by Means of
Natural Selection’
- Wallace
1. Darwins reis met de Beagle (= schip)
Kustlijnen Zuid-Amerika
2. De darwinvinken van de Galapagoseilanden
Stille Oceaan op de evenaar
Darwinvinken van elk eiland verschillend snavel
o Aangepast aan ecologische omstandigheden, geografische scheiding
verschillende soorten
o Vorm bek hangt samen met voedselaanbod
o Genetisch onderzoek vinken zijn nauw verwant geëvolueerd op
archipel
3. Argumenten voor Darwins evolutietheorie
Argumenten uit de:
- Geologie
- Embryologie
- (vergelijkende) anatomie
- Paleontologie
- Biogeografie
Geologie:
- Aardoppervlak veranderd voortdurend
- Organismen moeten zich aanpassen aan deze veranderingen
Planten en dieren veranderen in een zeer laag tempo
Embryologie:
- Embryo’s lijken heel gelijk in de beginfase
- Meer en meer verschillen wanneer embryo’s verder ontwikkelen naar foetussen
Diergroepen komen van een gemeenschappelijke voorouder
Evolutie = ontstaan van een verscheidenheid aan levensvormen door erfelijke geleidelijke
veranderingen uit bestaande soorten
1. Het begrip ‘soort’
1. Wat is een soort?
Biologische soort =
- Een groep individuen die morfologisch sterk op elkaar gelijken
- Zich onderling kunnen voortplanten
- Vruchtbaar nageslacht voortbrengen
Voortplantingsbarrières ( geen uitwisseling van genen)
2 problemen:
1. verwante soorten die paren (EN vruchtbare nakomelingen krijgen), maar toch
beschouwt worden als verschillende soorten
2. organismen die zich aseksueel voortplanten
2. Geografische ondersoorten
3. Rassen
Ras = populatie die een beetje afwijkt van andere populaties binnen een soort
Grieken:
Geocentrisch wereldbeeld = aarde is het centrum (Aristoteles)
ME:
Mens = hoogste wezen
Renaissance:
Heliocentrisch wereldbeeld = zon als centrum heelal (mensen gingen kritisch denken)
Spontane generatie:
Levende organismen kunnen ontstaan uit niet levende materie (Louis Pasteur)
19de eeuw:
God = wereld en het leven geschapen
Fixisme: soorten = onveranderlijk
Kennis God kopellen aan het ontbreken van wetenschappelijke kennis (William Paley)
= natuurlijke theologie
2. Evolutietheorie van Jean-Baptiste de Lamarck (lamarckisme)
2 elementen theorie Lamarck:
- Principe van gebruik en ongebruik van lichaamsdelen
Lichaamsdelen die veel gebruikt worden, worden gaandeweg groter &
lichaamsdelen die (bijna) niet gebruikt worden, worden zwakker
- Verworven eigenschappen zijn erfelijk
Vader = houthakker kinderen hebben sterke armen
, Theorie = niet bevredigend, want het mechanisme achter de evolutie was geen
verklaring voor + denkbeeld verworven eigenschappen die erfelijk zijn = fout
(geleidelijke evolutie)
3. Evolutie volgens Charles Darwin
Charles:
- Aanhanger van Paleys natuurlijke theologie
- Wereldreis Beagle lokale flora en fauna bestuderen
- Extra bewijs voor zijn evolutietheorie ‘On the Origin of Species by Means of
Natural Selection’
- Wallace
1. Darwins reis met de Beagle (= schip)
Kustlijnen Zuid-Amerika
2. De darwinvinken van de Galapagoseilanden
Stille Oceaan op de evenaar
Darwinvinken van elk eiland verschillend snavel
o Aangepast aan ecologische omstandigheden, geografische scheiding
verschillende soorten
o Vorm bek hangt samen met voedselaanbod
o Genetisch onderzoek vinken zijn nauw verwant geëvolueerd op
archipel
3. Argumenten voor Darwins evolutietheorie
Argumenten uit de:
- Geologie
- Embryologie
- (vergelijkende) anatomie
- Paleontologie
- Biogeografie
Geologie:
- Aardoppervlak veranderd voortdurend
- Organismen moeten zich aanpassen aan deze veranderingen
Planten en dieren veranderen in een zeer laag tempo
Embryologie:
- Embryo’s lijken heel gelijk in de beginfase
- Meer en meer verschillen wanneer embryo’s verder ontwikkelen naar foetussen
Diergroepen komen van een gemeenschappelijke voorouder