Psychologie ontstond pas aan het eind van de 19e eeuw als een zelfstandige discipline
(daarvoor onderdeel van filosofie) door Wilhelm Wundt en William James.
Geschiedenis stopt bij 1950 door ontstaan cognitieve psychologie, maar was toen nog niet
“af”; de psychologie is nooit “af”.
Drie hoofdthema’s van de psychologie:
1. Nature vs Nurture: ben je wie je bent door nature (aangeboren) of nurture
(aangeleerd)?
a. Buikhuisen Affaire (nature idee in een nurture wereld): Hij wilde de “nature”
van crimineel gedrag onderzoeken. Het hangt af van de tijd waarin je leeft.
2. The Mind-Body problem
a. Problem of qualia: kunnen ervaringen ooit vertaald worden naar de objectieve
taal van de natuurkunde?
b. Problem of intentionality: als de geest fysiek is, waar komt dan de ‘aboutness’
van gedachten vandaan?
c. Door die twee problemen: dualisme (Descartes): materieel lichaam en
immateriële geest.
i. Hiermee nieuw probleem: hoe kan iets immaterieels (de geest) iets
materieels (lichaam) aansturen?
3. Cognition vs Emotion
a. Kant: onbewuste processen zijn de drijfveren van ons gedrag.
b. Descartes en men überhaupt, ging ervan uit dat cognitie en emotie los van
elkaar stonden.
c. Damasio: emoties zijn van belang bij het maken van beslissingen.
Plato
● Drie delen van de menselijke ziel: een begerend deel (sterfelijk), een emotioneel deel
(sterfelijk) en een rationeel deel (onsterfelijk)
○ Voor de geboorte bevond het rationele deel van de ziel zich in het rijk van
ideeën en bezat daardoor zuivere kennis (zoals het idee van een perfecte
cirkel). Die zuivere kennis werd later toegepast in de wereld (dus ook
inperfecte cirkels waren cirkels).
● Dualisme: ziel onafhankelijk van het lichaam.
● Oorsprong van kennis ligt in aangeboren ideeën. Rationalisme, want hij stelt dat
kennis voortkomt uit ons vermogen tot redeneren
● De middeleeuwse opvatting van “hemel = eeuwig en perfect” tegenover “aarde =
tijdelijk en gebrekkig” sluit dus sterk aan bij Plato’s tweedeling tussen ideeënwereld
en zintuiglijke wereld.
Aristoteles
● Teleologisch wereldbeeld: alle dingen hebben een essentie en een doel.
● Volgens Aristoteles geeft een ziel een levend organisme zijn onderscheidende
eigenschappen: “als het oog een dier was, dan zou het zien zijn ziel zijn”. Dieren,
planten en mensen hebben verschillende zielen.
, ● Objecten bewegen naar hun “natuurlijke toestand”, dus steen valt omlaag omdat de
grond zijn natuurlijke toestand is.
○ Kerk: oké dus klassenverschillen horen er ook bij, want dat zijn mensen hun
natuurlijke toestanden.
● Empirisme
Telos → waarom vraag (vb klok draait om de tijd te kunnen weten)
Mechanisme → hoe vraag (vb klok draait door tandwielen)
Steeds meer aan hoe vragen, dus van telos naar mechanisme
Materialisme: de wereld bestaat uit atomen. Door verschillende combinaties van atomen te
maken, ontstaan verschillende objecten.
→ Dit is hoe we het vandaag de dag ook zien, maar dan veel complexer.
→ Primaire kwaliteiten van materie
Secundaire kwaliteiten kunnen niet gemeten worden en verschillen per waarnemer en per
context (bijv. geur, of lichtinval).
Reductionisme: uiteindelijk kunnen alle psychologische verschijnselen worden verklaard
door de natuurkunde, door psychologie te reduceren naar biologie en zo door tot
natuurkunde.
→ Andere vorm van reductionisme = logical positivism = alle wetenschappelijke uitspraken
zijn ofwel empirisch waarneembaar, ofwel staan logisch op zichzelf.
Analyse: eerst het object dat je bestudeert ‘scheidt’ in de onderdelen waaruit het bestaat
(zoals atomen) en vervolgens probeert te begrijpen hoe de interactie tussen deze
onderdelen verklaart hoe het object functioneert.
Kwantificatie: het omzetten van eigenschappen of verschijnselen in meetbare getallen, zodat
ze objectief vergeleken en bestudeerd kunnen worden. Werd gezien als enige nuttige
manier om fenomenen te beschrijven, omdat het objectief is.
- Handel → kwantificering van de economie door geld als betaalmiddel toe te voegen.
Francis Bacon
● Empirist, want kennis kon worden verkregen door observaties, maar alleen door
inductie: het maken van een ‘generaliseerbare wet’ van de observaties die je hebt
gedaan.
, Week 2
Descartes:
- Drie hoofdthema’s
- Rationalisme: primaire bron van kennis is onze geest.
- Mechanicisme: wereld en lichaam als machine.
- Lichaam is een hydraulisch systeem: alles beweegt door vloeistoffen
(uitbreiding op Harvey).
- Vloeistoffen door zenuwen: animal spirits.
- Uitzondering mechanicisme = ziel.
- Dualisme:
- Geest (Res Cogitans): immateriële substantie
- Lichaam (Res Extensa): materiële substantie
- Lichaam neemt ruimte in, dus kan wetenschappelijk onderzocht
worden.
- Cartesiaans coördinatenstelsel
- Hoe kan onbetwijfelbare kennis worden verworven? Sceptisch uitgangspunt: mensen
kunnen geen kennis verkrijgen waarvan ze zeker kunnen zijn. Één ding is zeker: wij
bestaan.
- Deductie: premissen met een conclusie.
- De waarheid van een axioma wordt aangenomen. Descartes vindt dit een
probleem en gebruikt alleen de uitspraak “Ik denk, dus ik ben” als geldig
premisse. = Duidelijk en onderscheidend → als basis voor de waarheid van
elke uitspraak.
- Vermogen om te denken is volgens Descartes aangeboren.
- Kenmerken materie:
- Neemt ruimte in
- Is deterministisch: Een reflex is geen vrijwillige beweging, maar een reactie
op een externe prikkel
- De geest is immaterieel en niet deterministisch: we hebben vrije wil.
- Alleen materie kan wetenschappelijk onderzocht worden, dus de
geest niet, dus de psychologie is geen wetenschap.
- Hoe kan iets materieels (lichaam) iets immaterieels (geest) beïnvloeden? (Geest-
lichaam probleem). Pijnappelklier.
- Invloed van Descartes op de psychologie:
- Psychologie richtte zich lange tijd alleen op bewustzijn en denken, oftewel
cognitie.
- Descartes gebruikte introspectie, maar er moesten meer objectieve
methoden worden ontworpen.
- Er moesten methoden worden ontwikkeld die betrouwbaar waren en replicatie
van psychologische observaties en condities konden garanderen
- Focus op het individu.
- Geest-lichaam probleem is nog steeds een punt van discussie.
- Aangeboren basis van menselijke cognitie (ook punt van discussie)
Monisten: één substantie
- Materialisten: alles is materieel