Werking van de hartpomp
Tijdens een hartslag trekken het gehele hart, de atria (boezems) en de ventrikels op gecoördineerde
wijze samen, zodat het bloed op het juiste moment in de juiste richting stroomt. Eerst contraheren
de atria en daarna de ventrikels. Dit vindt plaats door 3 type gespecialiseerde hartcellen:
- Contractiele of spiercellen (99%), die de krachtige contracties teweegbrengen waarmee het
bloed wordt voortgestuwd.
- Niet-contractiele (spier) cellen van het
geleidingssysteem. Hartcontracties worden
gecoördineerd door het geleidingssysteem van het
hart, een netwerk van gespecialiseerde
hartspiercellen die elektrische impulsen opwekken en
geleiden. Gespecialiseerde spiercellen die elektrische
impulsen opwekken en geleiden:
Type 1 nodale cellen: bepalen de
snelheid van de contracties (SN en AV
knoop)
Type 2 geleidende cellen: geleiden de
prikkel tot samentrekken over het
volledige myocard.
Sinusknoop bevindt zich in het rechter atrium bij de ingang
van de vena cava superior. De sinusknoop start en bepaalt de
hartslag. Elektrische impulsen verspreiden zich vanuit de
sinusknoop over beide atria en stimuleren deze tot
samentrekken.
De AV-knoop bevindt zich aan de andere kant van het
rechteratrium dichtbij de tricuspidalisklep. De AV-knoop
dient als toegangspoort tot de ventrikels en verzamelt alle
prikkels. Het vertraagt de passage van elektrische impulsen
naar de ventrikels. Dit gebeurt om ervoor te zorgen dat de
atria al het bloed naar de ventrikels kunnen stuwen voor de
ventrikels gaan samentrekken,
De AV-knoop ontvangt signalen van de sinusknoop en geeft
deze door aan de Bundel van His. Deze bundel is verdeeld in
een rechter en linker bundeltak die de impulsen naar de apex
(punt) van het hart geleiden.
De signalen worden vervolgens doorgegeven aan
Purkinjevezels. De prikkels verlopen omhoog over het
ventriculaire myocard
,Hartcyclus
- 3 of meer dezelfde slagen, dan is het een ritme
- Periode vanaf begin van ene hartslag tot begin van volgende. Bestaat uit systole (contractie
fase) en diastole (ontspanningsfase)
- Bij Atrial kick contraheren de atria en de ventrikels zich niet gelijktijdig. Hierbij missen
mensen 10% van de vulling, zoals bij boezemfibrilleren. Bij Atrial Kick knijpt de atria niet goed
samen.
Zuurstof voorziening van de hartspier
Het hart wordt voorzien van bloed door de kransslagaders. In de diastole fase wordt het hart
voorzien van bloed. Tijdens de systole komt vrijwel geen bloed in coronaire i.v.m. druk die in linker
ventrikel hoger is dan in de aorta. Coronair perfusie vindt plaats tijdens de diastole.
, Aansturing van de hartpomp
Voordat de hartspier kan contraheren (99% spiercellen) moet er een aansturing zijn. Calcium is een
belangrijk element bij de contractie van het hart. Hoe meer calcium in de cel, hoe krachtiger de cel
kan samenknijpen. Een cel die krachtig samenknijpt, heeft veel zuurstof nodig. Soms worden er
calciumblokkers gegeven zodat de cel minder krachtig samenknijpt, om zo energie te besparen.
Bij ventrikelfibrilleren geeft 99% van de spiercellen prikkels door, waardoor hij niet goed kan
samenknijpen.
Prikkelvorming en geleiding
Om te kunnen contraheren maakt het (gespecialiseerde) myocard elektrische impulsen. In de
sinusknoop ontstaat de basis prikkel, dat wil zeggen dat
de prikkel die met de hoogste frequentie automatisch
ontstaat. Deze vuurt regelmatig, continu en vrijwel
onvermoeibaar. Dit gebeurt d.m.v. een elektrische
ontlading waardoor de impuls wordt doorgegeven aan
een naastliggende hartspiercel en het myocard
samentrekt.
Voor een goede contractiepatroon is het van belang dat
het prikkelfront zich volgens een bepaalde route en met
een bepaalde snelheid over het myocard uitspreid.
Deze route (ritme) en snelheid (frequentie) wordt zichtbaar gemaakt op een ECG.
Bij ventrikel fibrilleren worden er heel veel elektrische signaaltjes afgegeven en is er geen
prikkelgeleiding.
Actiepotentiaal
Startpunt = fase 4 = rustpotentiaal
De cel is negatief geladen (-90 mV), dooe uitstroom van
positieve kaliumionen (K+) via kaliumkanalen.
-90 mV -70 mV = drempelpotentiaal
Snelle instroom van positieve natriumionen (Na+) via
natriumkanalen. Kaliumkanalen dicht.
Fase 0 = doordat er positief geladen deeltjes de cel in
gaan, wordt de cel van -70mV (negatief) naar 0 of hoger
(positief). Dit heet depolarisatie.
Fase 1 = De cel is op z`n top van positieve lading, Kaliumkanalen open, positieve kaliumionen (K+)
stroomt de cel uit. De cel wordt meer negatief geladen.
Fase 2 = begin repolarisatie = Tijdens de piek in fase 1 zijn er calciumkanalen opengegaan
instroom positieve calciumionen (Ca+), plateau in repolarisatie. De elektrische lading blijft stabiel
omdat er Ca+ de cel in gaat en K+ de cel uitgaat. Tijdens dit `plateau` vindt de contractie plaats.
Fase 3 = calciumkanalen dicht, uitstroom K+. Er blijven positieve kaliumionen (K+) de cel uitstromen,
waardoor de cel weer negatief wordt en fase 4 weer begint.