Biologie H1
Paragraaf 1
Stofwisseling = alle chemisch reacties in organisme.
Enzymen (eiwitten) versnellen de chemische reacties van stofwisselingsprocessen.
Organismen zijn georganiseerd in biologische eenheden:
1. molecuul (DNA)
2. organel (celkern)
3. cel (beencel)
4. weefsel (beenweefsel)
5. orgaan (bot)
6. organenstelsel (beenderstelsel)
7. organisme (mens)
8. populatie
9. leefgemeenschap (alle organismen in een bepaald gebied)
10. ecosysteem (alles in een bepaald gebied)
11. biosfeer (systeem aarde)
Paragraaf 2
Organen in de romp vd mens: lever, maag, strottenhoofd, long, hart, middenrif, dikke darm,
dunne darm, wervel, rib, borstbeen, galblaas, lever, nier, aorta.
3 soorten weefsels: dekweefsel, zenuwweefsel en spierweefsel.
Bij weefsels liggen de cellen niet tegen elkaar aan, maar zit er tussencelstof tussen.
Paragraaf 3
Celwand behoort niet tot de cel, maar is tussencelstof.
Dierlijke cellen bevatten geen grote centrale vacuole en geen plastiden en om dierlijke cellen
ligt geen celwand.
Leukoplasten = zetmeel
Chloroplasten = bladgroen
Chromoplasten = oranje kleurstof
, Bij lichtmicroscoop valt licht van onder een preparaat-> bestaat uit objectglas en dekglas
met daartussen het object.
Elektronenmicroscoop is voor hele kleine dingen.
Bij een TEM is geen diepte te zien, bij SEM is wel diepte te zien.
Paragraaf 4
Celkern bestaat uit kernplasma met kernmembraan eromheen. In het kernplasma liggen
chromosomen.
Endoplasmatisch reticulum = netwerk van membranen die afgeplatte holten en kanaaltjes
vormen. Deze zijn verbonden met de kernmembraan.
- Ruw = ribosomen, bolvormige organellen die eiwitten produceren. Ze komen vrij in
het cytoplasma voor. Ze geven hun eiwitten af in de holten tussen de membranen.
De eiwitten worden dan bewerkt en verpakt in blaasjes, die afsnoeren van het
membraan van het RER. De blaasjes worden getransporteerd voor bewerking.
- Glad = geen ribosomen. Speelt rol bij stofwisseling (productie vetten of afbreken
gifstoffen).
Eiwitmoleculen in de blaasjes die het ruw endoplasmatisch reticulum afsnoert, hebben geen
uiteindelijke vorm. Het golgisysteem neemt deze blaasjes op. Het golgisysteem bestaat uit
opeengestapelde platte membranen in het cytoplasma van de cel (zie afbeelding 21). Het
golgisysteem bewerkt de eiwitmoleculen totdat ze hun definitieve vorm hebben. Dan snoert
het golgisysteem de eiwitten in nieuwe blaasjes af.
Sommige blaasjes versmelten vervolgens met het celmembraan en geven de eiwitten af,
zodat ze buiten de cel terechtkomen. Het afsnoeren van blaasjes door het celmembraan om
stoffen naar buiten de cel te transporteren, noem je exocytose. Het afgeven van stoffen
door cellen noem je secretie.
Er zijn ook blaasjes die van het golgisysteem afsnoeren en in de cel blijven, zoals
lysosomen. De eiwitten in lysosomen zijn enzymen. Enzymen kunnen stoffen afbreken.
Lysosomen kunnen samensmelten met blaasjes die zijn gevuld met voedingsstoffen of
afvalstoffen. Vervolgens zetten de enzymen deze stoffen om in andere producten, die in de
cel worden gebruikt of worden uitgescheiden.
Paragraaf 1
Stofwisseling = alle chemisch reacties in organisme.
Enzymen (eiwitten) versnellen de chemische reacties van stofwisselingsprocessen.
Organismen zijn georganiseerd in biologische eenheden:
1. molecuul (DNA)
2. organel (celkern)
3. cel (beencel)
4. weefsel (beenweefsel)
5. orgaan (bot)
6. organenstelsel (beenderstelsel)
7. organisme (mens)
8. populatie
9. leefgemeenschap (alle organismen in een bepaald gebied)
10. ecosysteem (alles in een bepaald gebied)
11. biosfeer (systeem aarde)
Paragraaf 2
Organen in de romp vd mens: lever, maag, strottenhoofd, long, hart, middenrif, dikke darm,
dunne darm, wervel, rib, borstbeen, galblaas, lever, nier, aorta.
3 soorten weefsels: dekweefsel, zenuwweefsel en spierweefsel.
Bij weefsels liggen de cellen niet tegen elkaar aan, maar zit er tussencelstof tussen.
Paragraaf 3
Celwand behoort niet tot de cel, maar is tussencelstof.
Dierlijke cellen bevatten geen grote centrale vacuole en geen plastiden en om dierlijke cellen
ligt geen celwand.
Leukoplasten = zetmeel
Chloroplasten = bladgroen
Chromoplasten = oranje kleurstof
, Bij lichtmicroscoop valt licht van onder een preparaat-> bestaat uit objectglas en dekglas
met daartussen het object.
Elektronenmicroscoop is voor hele kleine dingen.
Bij een TEM is geen diepte te zien, bij SEM is wel diepte te zien.
Paragraaf 4
Celkern bestaat uit kernplasma met kernmembraan eromheen. In het kernplasma liggen
chromosomen.
Endoplasmatisch reticulum = netwerk van membranen die afgeplatte holten en kanaaltjes
vormen. Deze zijn verbonden met de kernmembraan.
- Ruw = ribosomen, bolvormige organellen die eiwitten produceren. Ze komen vrij in
het cytoplasma voor. Ze geven hun eiwitten af in de holten tussen de membranen.
De eiwitten worden dan bewerkt en verpakt in blaasjes, die afsnoeren van het
membraan van het RER. De blaasjes worden getransporteerd voor bewerking.
- Glad = geen ribosomen. Speelt rol bij stofwisseling (productie vetten of afbreken
gifstoffen).
Eiwitmoleculen in de blaasjes die het ruw endoplasmatisch reticulum afsnoert, hebben geen
uiteindelijke vorm. Het golgisysteem neemt deze blaasjes op. Het golgisysteem bestaat uit
opeengestapelde platte membranen in het cytoplasma van de cel (zie afbeelding 21). Het
golgisysteem bewerkt de eiwitmoleculen totdat ze hun definitieve vorm hebben. Dan snoert
het golgisysteem de eiwitten in nieuwe blaasjes af.
Sommige blaasjes versmelten vervolgens met het celmembraan en geven de eiwitten af,
zodat ze buiten de cel terechtkomen. Het afsnoeren van blaasjes door het celmembraan om
stoffen naar buiten de cel te transporteren, noem je exocytose. Het afgeven van stoffen
door cellen noem je secretie.
Er zijn ook blaasjes die van het golgisysteem afsnoeren en in de cel blijven, zoals
lysosomen. De eiwitten in lysosomen zijn enzymen. Enzymen kunnen stoffen afbreken.
Lysosomen kunnen samensmelten met blaasjes die zijn gevuld met voedingsstoffen of
afvalstoffen. Vervolgens zetten de enzymen deze stoffen om in andere producten, die in de
cel worden gebruikt of worden uitgescheiden.