Systeem Aarde HFD 1:
1.1
● Actualiteitsprincipe: principe waarbij ervan uitgegaan wordt dat natuurprocessen in
het verleden en het heden op dezelfde manier verlopen.
- De aarde smolt door grote meteorietinslag. Bij afkoeling ontstonden schillen met
verschillende chemische samenstelling:
1. Binnenkern (vast) → ijzer.
2. Buitenkern (vloeibaar) → ijzer.
3. Aardmantel (langzame convectiestromen) → magnesium en ijzer.
4. Continentale korst (30-70 km dik) → graniet en ander licht gesteente
(drijven over de aardmantel, zodat de aardplaten kunnen verschuiven).
5. Oceanische korst (7 km dik) → basalt en ander zwaar gesteente (duikt onder
continentale korst).
● Lithosfeer: gesteentelaag van de aarde (aardkorst + harde bovenste deel
van de aardmantel → 60-150 km dik).
● Asthenosfeer: vloeibare deel van de aarde
(magma → 60-400 km dik).
1.2
● 3 soorten gesteenten:
1. Stollingsgesteenten: ontstaan door het afkoelen
van magma.
- Dieptegesteente: koelt langzaam af in de
aarde (graniet → donker).
- Uitvloeiingsgesteente: snelle afkoeling op
aarde (basalt → hoekig).
2. Sedimentgesteenten/
afzettingsgesteenten: ontstaat doordat
sediment (zand en klei) of organisch materiaal (veen) onder druk komt te
staan → alleen hierin vindt je fossielen.
- Zand → zandsteen
- Klei → schalie
- Kalk → kalksteen
- Veen → steenkool
3. Metamorfgesteenten: komt onder hoge druk te staan waardoor de samenstelling
verandert (bij de vorming van gebergtes bijvoorbeeld).
- Klei → schalie → leisteen → schist → gneis
- Kalk → marmer
● Gesteentekringloop:
- Magma → uitbarsting vulkaan → basalt → verwering zorgt voor afbraak
gesteente → sediment → erosie wordt meegenomen en komt in zee →
laagjes worden op elkaar geperst (sedimentgesteente) → bij subductie
wordt het gesteente onder nog hogere druk gezet (metamorfgesteente) →
gesteente verdwijnt in een trog (magma).
1.1
● Actualiteitsprincipe: principe waarbij ervan uitgegaan wordt dat natuurprocessen in
het verleden en het heden op dezelfde manier verlopen.
- De aarde smolt door grote meteorietinslag. Bij afkoeling ontstonden schillen met
verschillende chemische samenstelling:
1. Binnenkern (vast) → ijzer.
2. Buitenkern (vloeibaar) → ijzer.
3. Aardmantel (langzame convectiestromen) → magnesium en ijzer.
4. Continentale korst (30-70 km dik) → graniet en ander licht gesteente
(drijven over de aardmantel, zodat de aardplaten kunnen verschuiven).
5. Oceanische korst (7 km dik) → basalt en ander zwaar gesteente (duikt onder
continentale korst).
● Lithosfeer: gesteentelaag van de aarde (aardkorst + harde bovenste deel
van de aardmantel → 60-150 km dik).
● Asthenosfeer: vloeibare deel van de aarde
(magma → 60-400 km dik).
1.2
● 3 soorten gesteenten:
1. Stollingsgesteenten: ontstaan door het afkoelen
van magma.
- Dieptegesteente: koelt langzaam af in de
aarde (graniet → donker).
- Uitvloeiingsgesteente: snelle afkoeling op
aarde (basalt → hoekig).
2. Sedimentgesteenten/
afzettingsgesteenten: ontstaat doordat
sediment (zand en klei) of organisch materiaal (veen) onder druk komt te
staan → alleen hierin vindt je fossielen.
- Zand → zandsteen
- Klei → schalie
- Kalk → kalksteen
- Veen → steenkool
3. Metamorfgesteenten: komt onder hoge druk te staan waardoor de samenstelling
verandert (bij de vorming van gebergtes bijvoorbeeld).
- Klei → schalie → leisteen → schist → gneis
- Kalk → marmer
● Gesteentekringloop:
- Magma → uitbarsting vulkaan → basalt → verwering zorgt voor afbraak
gesteente → sediment → erosie wordt meegenomen en komt in zee →
laagjes worden op elkaar geperst (sedimentgesteente) → bij subductie
wordt het gesteente onder nog hogere druk gezet (metamorfgesteente) →
gesteente verdwijnt in een trog (magma).