Geschiedenis Tweedegraads
Hoofdstuk 8.1: ideologieën en politieke
stromingen.
Verwerking.
1: Het verschil met politieke stromingen, ideologieën en partijen is:
- Ideologie: een samenhangend ideeëngoed waarmee de bestaande
werkelijkheid of realiteit veranderd kan worden. Vanuit dat oogpunt kwam
er uiteindelijk later politieke stromingen en partijen
- Politieke stroming: een stroming gebaseerd op idealen, standpunten en
levensovertuigingen
- Politieke partij: een partij die haar standpunten en ideeën
vertegenwoordigt
2: romantici, gematigde conservatieven en herstel conservatieven hadden een
gemeenschappelijk gevoel. Zij waren namelijk tegen vooruitgang/progressie en
wilde juist terug naar de oude idealen. Daarnaast hadden zij een hekel aan de
ideeën van de verlichting. Zij waren voor traditie van kerk en adel en tegen een
gelijkmatige samenleving
3: een staat die zich teveel bemoeide zorgde er juist voor dat het volk
belemmerd werd met haar vrijheid. De liberalen vonden persoonlijke vrijheid juist
belangrijk, en de overheid moest zich zo min mogelijk bemoeien met de gehele
samenleving als dat mogelijk was
5: in de verlichting kwamen er talloze ideeen over politieke vrijheid, rechtstaat en
economische theorieën geschreven door bijvoorbeeld Montesquieu, Locke en
Adam Smith. Volkssoevereiniteit werd na de napoleontische oorlogen
zelfbeschikkingsrecht. Volken zouden zelf beslissen door wie zij geregeerd wilden
worden. De individuele vrijheid en zelfbeschikkingsrecht, eigenlijk idealen van de
verlichting, werden uiteindelijk voortgezet door nationalisme. Nationalisten
streefden naar onafhankelijkheid, maar ook voor trots en cultuur voor hun eigen
staat
,4: in de verlichting kwamen er talloze ideeen over politieke vrijheid, rechtstaat en
economische theorieën geschreven door bijvoorbeeld Montesquieu, Locke en
Adam Smith. Volkssoevereiniteit was belangrijk, maar ook individuele vrijheid en
economische vrijheid. De liberalen zagen hier wel wat in, en dit zorgde ervoor dat
de liberalen deze aspecten toevoegden aan hun ideologie.
6: ?
7: Marx had veel invloed op de arbeiders omdat de arbeiders weinig tot geen
rechten hadden en leefden in armoede. Marx beschreef in das kapital dat in de
laatste fase dat het kapitalisme zou worden vernietigd. De arbeiders zouden de
macht krijgen en productiemiddelen zou overgaan aan de staat.
8: Communisme is een stroming waarin elk individu gelijk is. De staat heeft veel
invloed op de productie en industrie van het land. Gelijkheid staat centraal.
Sociaal democratie is meer gericht op individuele vrijheid en is bovendien
democratischer t.o.v. communisme
Kennis en inzicht.
9: Ja, de industriële revolutie zorgden uiteindelijk voor een verschil in klassen. De
rijke ondernemers vormden een bovenlaag. Arbeiders hadden weinig tot geen
rechten en leefden in slechte omstandigheden. Ook omdat de democratie net in
ontwikkeling was zorgde dit uiteindelijk voor de opkomst van verschillende
politieke stromingen/ideologieën
10: Het zou wetenschappelijk genoemd kunnen worden omdat het een totaal
nieuw beeld was op de samenleving/beschaving. Er werd volop
geëxperimenteerd met socialistische experimenten, omdat Marx mensen
inspireerden
11: Ik denk dat elke stroming terugkomt in Nederland en in andere Europese
landen. Verschillende politieke partijen hebben te maken met 1 van deze
stromingen. Er is dus veel sprake van continuïteit
Beantwoording hoofdvragen.
Politieke stromingen en het revolutiejaar 1848
,1 Wat zijn de verschillen tussen de ‘nieuwe ideologieën’ conservatisme en
liberalisme die in de negentiende eeuw opkomen?
- Liberalisme streefde vooral naar individuele vrijheid en vonden dat de
economie zo min mogelijk in handen moest zijn van de overheid.
Socialisme streefde vooral naar gelijkheid tussen mensen, betere
rechten van arbeiders. Marx richtte bijvoorbeeld ook erg op de
klassenstrijd, beschreven in zijn werken. Conservatieven wilden graag
terug naar het oude systeem, oftewel het ancien regime. De monarchie
en adel waren belangrijke elementen voor het bestuur.
2 Leg uit hoe de Verlichting en de Franse Revolutie zowel bijdroegen aan de
opkomst van het liberalisme als aan de opkomst van het nationalisme.
- De verlichting zorgde ervoor dat het streven naar persoonlijke vrijheid en
individualiteit belangrijke kernwaarden werden. Dit leidde uiteindelijk tot
een nieuwe stroming namelijk het liberalisme. De Franse revolutie
streefde vooral naar eenwording. Mensen behoorden tot een volk en een
land en broederschap speelde daar ook een rol bij. Dit leidde uiteindelijk
tot nationalisme. Mensen wilden erbij horen.
3 In hoeverre was de democratische revolutie in Europa in 1848 succesvol?
- De democratische revolutie(s) waren in 1848 succesvol in Europa omdat
in veel landen een grondwet werd ingevoerd zoals in Nederland
bijvoorbeeld. Dit beperkte de macht van de vorst en zorgde ervoor dat
het parlement en rijke burgers meer invloed kregen in het landbestuur.
Echter waren opstandelingen ook verdeeld. Socialisten hadden
bijvoorbeeld een ander beeld over het bestuur dan liberalen of
nationalisten. Dit zorgde er ook voor dat revolutionairen verdeeld waren.
4 Wat zijn verschillen en overeenkomsten tussen de Italiaanse en Duitse
eenwordingsprocessen in de negentiende eeuw?
- Overeenkomsten zijn bijvoorbeeld nationalisme dat voor beide landen
een rol spelen. Het streven naar een eenheidstaat was belangrijk. Een
verschil is dat Duitsland oorlog ging voeren met andere landen om
eenheid te creëren. Italië trok juist ten strijde tegen binnenlandse staten.
5 In hoeverre was de publicatie van het Communistisch Manifest (1848) door
Karl Marx en Friedrich Engels een keerpunt in de opkomst van het socialisme in
de negentiende eeuw?
- De publicatie van het manifest zorgde ervoor dat er eind 19 de eeuw en
begin 20ste eeuw 2 politieke stromingen ontstonden. Het communisme en
sociaal democratie. Sociaal democratie wilde sociale hervormingen
doorbrengen door democratie. Communisme ontwikkelde zich tot een
extreem linkse ideologie waar democratie minder belangrijk was.
, Hoofdstuk 8.3: Democratisering
Verwerking.
1: Vorsten waren zeer conservatief en de vorsten en machthebbers wilden hun
macht niet opgeven. Zij wilden de macht behouden en wilden alles terugdraaien,
alsof de Franse revolutie niet plaats had gevonden.
2: Koning Louis Philippe had geweigerd in te gaan op democratische eisen van de
liberalen. Het verbod van een door liberalen georganiseerd banket waarvoor
afgevaardigden van studenten en werkliedenvereniging waren uitgenodigd was
de aanleiding voor een opstand waarbij 24 doden vielen.
3: Sociaal democraten en socialisten hadden als doel de monarchie af te schaffen
en meer sociale-economische gelijkheid. Liberalen wilden alleen censuur
stoppen, vrijheid van vereniging en vergadering en de oprichting van een
constutionele monarchie. Er was dus botsing tussen vele groepen, en dat zorgde
ervoor dat revolutionairen verdeeld waren waardoor de revolutie niet echt lukte
4: In Nederland werd bijvoorbeeld een grondwet ingevoerd bedacht door
Thorbecke. Dit zorgde voor een parlementaire/constitutionele monarchie en
waarbij burgers verschillende vrijheden hadden, zoals vrijheid van meningsuiting
en vrijheid van godsdienst.
5: In Duitsland werd er veel gesproken over een eenheidsvorm. Het Frankfurter
Parlement bestond, maar de nadruk werd gelegd hoe de Duitse staten tot zijn
geheel 1 staat werden. Dit werd gezien als een revolutie dat een jaar duurde. In
1849 weigerde de koning van Pruisen na een jaar lang overleggen de keizer te
worden, want het momentum was verlopen.
Kennis en inzicht.
6: Democratiseringsprocessen. In de tekst wordt gezegd dat het constitutionele
parlement meerdere was dan Victoria zelf. Victoria introduceerde wel haar
levensstijl ‘victoriaans’ maar het parlement versterkte haar grondwettelijke
positie. Dit kwam door George IV en William IV. Dat was de aanleiding door hun
wangedrag meer macht naar het parlement toe te trekken.