SBG2
Leefstijl en gezondheid
Gezondheid = iemand zit lichamelijk, sociaal en psychisch goed in zijn/haar vel.
Dit wordt zelf bepaald door mensen
Je leefstijl aanpassen kan altijd, dit heeft altijd effect.
Preventie wordt steeds belangrijker voorkomen
De epidemiologie brengt de gezondheidstoestand van een groep in kaart.
Gezondheidsindicatoren:
Mortaliteit = sterftecijfer hoeveel mensen overlijden ergens aan.
Levensverwachting = hoe oud iemand wordt met de ziekte.
Ervaren gezondheid = hoe gezond ervaar je jezelf sinds de ziekte.
Verloren levensjaren = gemiddelde leeftijd – levensverwachting van iemand met de
ziekte.
Morbiditeit = hoeveel mensen hebben de ziekte.
- Prevalentie = hoeveel mensen hebben op ‘dit moment’ de ziekte.
- Incidentie = hoeveel mensen hebben ‘dit jaar’ de ziekte gekregen
Mensen die nu geboren worden hebben een verschillende levensverwachting kijkend naar
de verschillende plekken van opgroeien.
Epidemiologie = studie naar het voorkomen van ziektes in menselijke populaties:
Etiologische factoren = factoren die de ziekte veroorzaken/ verergeren.
Diagnostische factoren = vaststelling van de ziekte.
Prognostische factoren = verloop van de ziekte.
Epidemiologische breuk = aantal ziekte gevallen : omvang (deel) populatie.
Determinanten leefstijl (BRAVO):
Beweeg voldoende
Rook niet
Alcohol matig/niet
Voeding gezond en veiligheid
Ontspan voldoende
,Hart en vaatziekten
Een pacemaker zorgt voor het eerste stroompje.
ECG = electric cardio gram
Weg van prikkels in het hart:
SA-knoop AV-knoop bundel van His/ AV-bundel purkinje vezel.
Depolarisatie = de waarde in de veranderd positiever of negatiever.
Repolarisatie = de cel komt weer tot rust. Er verandert niks meer qua waarde.
Vagus = deel van het parasympatisch systeem. Bevindt zich in de hersenen. Zorgt dat als je
in rust bent de hartslag daalt.
Functies vaatstelsel:
Afgifte voedingsstoffen
Vervoeren zuurstof
Verwijderen afvalstoffen
Temperatuurregulatie
Zuurgraad regelen
Vasodillatie = het verwijden van het bloedvat.
Vasoconstrictie = het vernauwen van het bloedvat.
Twee soorten pompen:
Spierpomp geeft druk op het bloed bloed stroomt omhoog deuren gaan
dicht waardoor het bloed niet terug kan stromen
Ademhalingspomp door ademhalen ontstaat er drukverschil. Als de druk van het
bloed hoger is dan die van de longen zal het bloed verder omhoog stromen.
Systolische druk = bovendruk ventrikel gevuld met bloed band strak 120 mmHG.
Diastolische druk = onderdruk ventrikel loopt leeg band geen verschil 80 mmHG.
Mannen hebben 5-6L bloed
Vrouwen hebben 4-5L bloed
, Bloed bestaat uit 55% plasma en 45% gevormde elementen.
Plasma = 90% H2O/ 7% eiwitten/ 3% overige stoffen.
Gevormde elementen:
Rode bloedcellen vervoeren zuurstof en voedingsstoffen (botten).
Witte bloedcellen vechten tegen infecties.
Bloedplaatjes stollen van het bloed.
Hemoglobine zit in de rode bloedcellen. Hemoglobine bindt zich aan zuurstof, waardoor de
rode bloedcellen zuurstuf kunnen vervoeren.
Het ijzer in de hemoglobine zorgt dat de binding plaats kan vinden.
Hematrocriet waarde = waarde over de vaste deeltjes in het bloed.
Hematocriet = vaste deeltjes : totaal bloed volume 45% : 100% = 45
Hoog hematocriet meer zuurstof, maar als deze te hoog komt, is er sprake van doping
gebruik.
Viscositeit = stroperigheid van het bloed.
Hoeveelheid bloed is afhankelijk van:
Lengte
Gewicht
Spiermassa
Getraindheid
Bloeddonatie:
+
/- 500 ml.
Je moet daarna veel drinken zorgt voor grotere hoeveelheid plasma meer bloed.
Na +/- 6 weken zijn de rode bloedcellen weer aangevuld.
Leefstijl en gezondheid
Gezondheid = iemand zit lichamelijk, sociaal en psychisch goed in zijn/haar vel.
Dit wordt zelf bepaald door mensen
Je leefstijl aanpassen kan altijd, dit heeft altijd effect.
Preventie wordt steeds belangrijker voorkomen
De epidemiologie brengt de gezondheidstoestand van een groep in kaart.
Gezondheidsindicatoren:
Mortaliteit = sterftecijfer hoeveel mensen overlijden ergens aan.
Levensverwachting = hoe oud iemand wordt met de ziekte.
Ervaren gezondheid = hoe gezond ervaar je jezelf sinds de ziekte.
Verloren levensjaren = gemiddelde leeftijd – levensverwachting van iemand met de
ziekte.
Morbiditeit = hoeveel mensen hebben de ziekte.
- Prevalentie = hoeveel mensen hebben op ‘dit moment’ de ziekte.
- Incidentie = hoeveel mensen hebben ‘dit jaar’ de ziekte gekregen
Mensen die nu geboren worden hebben een verschillende levensverwachting kijkend naar
de verschillende plekken van opgroeien.
Epidemiologie = studie naar het voorkomen van ziektes in menselijke populaties:
Etiologische factoren = factoren die de ziekte veroorzaken/ verergeren.
Diagnostische factoren = vaststelling van de ziekte.
Prognostische factoren = verloop van de ziekte.
Epidemiologische breuk = aantal ziekte gevallen : omvang (deel) populatie.
Determinanten leefstijl (BRAVO):
Beweeg voldoende
Rook niet
Alcohol matig/niet
Voeding gezond en veiligheid
Ontspan voldoende
,Hart en vaatziekten
Een pacemaker zorgt voor het eerste stroompje.
ECG = electric cardio gram
Weg van prikkels in het hart:
SA-knoop AV-knoop bundel van His/ AV-bundel purkinje vezel.
Depolarisatie = de waarde in de veranderd positiever of negatiever.
Repolarisatie = de cel komt weer tot rust. Er verandert niks meer qua waarde.
Vagus = deel van het parasympatisch systeem. Bevindt zich in de hersenen. Zorgt dat als je
in rust bent de hartslag daalt.
Functies vaatstelsel:
Afgifte voedingsstoffen
Vervoeren zuurstof
Verwijderen afvalstoffen
Temperatuurregulatie
Zuurgraad regelen
Vasodillatie = het verwijden van het bloedvat.
Vasoconstrictie = het vernauwen van het bloedvat.
Twee soorten pompen:
Spierpomp geeft druk op het bloed bloed stroomt omhoog deuren gaan
dicht waardoor het bloed niet terug kan stromen
Ademhalingspomp door ademhalen ontstaat er drukverschil. Als de druk van het
bloed hoger is dan die van de longen zal het bloed verder omhoog stromen.
Systolische druk = bovendruk ventrikel gevuld met bloed band strak 120 mmHG.
Diastolische druk = onderdruk ventrikel loopt leeg band geen verschil 80 mmHG.
Mannen hebben 5-6L bloed
Vrouwen hebben 4-5L bloed
, Bloed bestaat uit 55% plasma en 45% gevormde elementen.
Plasma = 90% H2O/ 7% eiwitten/ 3% overige stoffen.
Gevormde elementen:
Rode bloedcellen vervoeren zuurstof en voedingsstoffen (botten).
Witte bloedcellen vechten tegen infecties.
Bloedplaatjes stollen van het bloed.
Hemoglobine zit in de rode bloedcellen. Hemoglobine bindt zich aan zuurstof, waardoor de
rode bloedcellen zuurstuf kunnen vervoeren.
Het ijzer in de hemoglobine zorgt dat de binding plaats kan vinden.
Hematrocriet waarde = waarde over de vaste deeltjes in het bloed.
Hematocriet = vaste deeltjes : totaal bloed volume 45% : 100% = 45
Hoog hematocriet meer zuurstof, maar als deze te hoog komt, is er sprake van doping
gebruik.
Viscositeit = stroperigheid van het bloed.
Hoeveelheid bloed is afhankelijk van:
Lengte
Gewicht
Spiermassa
Getraindheid
Bloeddonatie:
+
/- 500 ml.
Je moet daarna veel drinken zorgt voor grotere hoeveelheid plasma meer bloed.
Na +/- 6 weken zijn de rode bloedcellen weer aangevuld.