REKENEN METEN EN MEETKUNDE
Meten
o Kwantitatief grip krijgen op eigenschappen van dingen
o Lengte, oppervlakte, inhoud, gewicht en tijdsduur
o Je voert een handeling uit om te bepalen hoeveel er van een grootheid is, door het
aflezen van een maateenheid.
o Een meting levert (meestal) een meetgetal op.
Leerlijn:
Ontluikend maatbesef (groep 1/2/3)
1. Vergelijken en ordenen
2. Afpassen
Inzicht in meten en maten (groep 3/4/5/6)
3. Standaardmaten en meetreferenties
4. Hanteren van meetinstrumenten
5. Maatverfijning
Formeel redeneren en rekenen met maten en grootheden (groep 6/7/8)
6. Inzicht in het metriek stelsel
7. Herleiden en omrekenen van maten
8. Samengestelde grootheden
Nieuwsgierigheid zie je terug in:
- Verbazing en verwondering
- De wil om iets te begrijpen
- Intrinsieke motivatie
- Het stellen van vragen
- Onderzoekende houding
Schatten
Bij leren schatten zijn drie fasen te onderscheiden:
1. Informele fase: informele aanpakken, zonder al precieze afrondingsregels te
gebruiken.
2. Regelgeleide fase: hanteren van standaardaanpakken, zoals gebruik
afrondingsregels.
3. Flexibele fase: leren de juiste keuze te maken, globaal schatten (getallen zijn te
groot) en/of precies rekenen (bij onvolledige gegevens)
1
, Kleuters
- Kleuters zijn ook al bezig met meten:
- Ontluikend maatbesef: hierbij wordt gewerkt aan het besef van maten.
o Kinderen leren dat je verschijnselen getalsmatig kunt benaderen.
o En welke grootheden bij specifieke situaties horen
o Ook dat er verschillende maten zijn, zoals stap en hand.
Voorbeelden ontluikend maatbesef:
Vergelijken en ordenen:
- Speelgoedauto’s naast elkaar leggen en bespreken welke het langst of kortst is.
Begrippen als langer, korter en even lang komen aan bod.
- Water meten met bekertjes – bij een waterbak vullen de kinderen hun beker
(allemaal een andere maat) hun beker. Ze ontdekken dat in een grote beker meer
water kan dan bevatten dan een kleine.
- Wat is zwaarder, kledinghanger ene product ene kant, andere aan de andere kant.
- Wat is langer, met touwtjes bijvoorbeeld of ze maken een strook van hun lengte
en plakken dit op de muur, wie is langer, wie kleiner.
Afpassen: > betekent dat een maat meerdere keren gebruikt wordt om iets te meten
- Schoenen vergelijken met blokjes
Ze leggen kleine blokjes naast een schoen en tellen hoeveel blokjes nodig zijn om
de lengte van de schoen te "passen".
- Tafels meten met stappen
Kinderen lopen langs een tafel en tellen hoeveel stappen (van hiel tot teen) ze
nodig hebben om de lengte van de tafel te meten. Dit helpt hen een gevoel te
ontwikkelen voor hoe afpassen werkt met een eenheid.
- Vaas vullen met bekertjes water
Lege vaas vullen met water door steeds een bekertje vol te gieten en te tellen
hoeveel bekertjes er nodig zijn. Dit laat zien hoe herhaalde metingen inzicht
geven in een grotere maat.
Inzicht in meten en maten – standaardmaten en meetreferenties
- Introductie van standaardmaten gebeurt pas in de loop van groep 3
- Dit begint met de meter > kinderen zien dan dat afpassen tot verschillende
antwoorden leidt.
(Welke voorwerpen zijn korter dan 1 meter, welke ongeveer 1 meter, en welke
langer dan 1 meter)
2
Meten
o Kwantitatief grip krijgen op eigenschappen van dingen
o Lengte, oppervlakte, inhoud, gewicht en tijdsduur
o Je voert een handeling uit om te bepalen hoeveel er van een grootheid is, door het
aflezen van een maateenheid.
o Een meting levert (meestal) een meetgetal op.
Leerlijn:
Ontluikend maatbesef (groep 1/2/3)
1. Vergelijken en ordenen
2. Afpassen
Inzicht in meten en maten (groep 3/4/5/6)
3. Standaardmaten en meetreferenties
4. Hanteren van meetinstrumenten
5. Maatverfijning
Formeel redeneren en rekenen met maten en grootheden (groep 6/7/8)
6. Inzicht in het metriek stelsel
7. Herleiden en omrekenen van maten
8. Samengestelde grootheden
Nieuwsgierigheid zie je terug in:
- Verbazing en verwondering
- De wil om iets te begrijpen
- Intrinsieke motivatie
- Het stellen van vragen
- Onderzoekende houding
Schatten
Bij leren schatten zijn drie fasen te onderscheiden:
1. Informele fase: informele aanpakken, zonder al precieze afrondingsregels te
gebruiken.
2. Regelgeleide fase: hanteren van standaardaanpakken, zoals gebruik
afrondingsregels.
3. Flexibele fase: leren de juiste keuze te maken, globaal schatten (getallen zijn te
groot) en/of precies rekenen (bij onvolledige gegevens)
1
, Kleuters
- Kleuters zijn ook al bezig met meten:
- Ontluikend maatbesef: hierbij wordt gewerkt aan het besef van maten.
o Kinderen leren dat je verschijnselen getalsmatig kunt benaderen.
o En welke grootheden bij specifieke situaties horen
o Ook dat er verschillende maten zijn, zoals stap en hand.
Voorbeelden ontluikend maatbesef:
Vergelijken en ordenen:
- Speelgoedauto’s naast elkaar leggen en bespreken welke het langst of kortst is.
Begrippen als langer, korter en even lang komen aan bod.
- Water meten met bekertjes – bij een waterbak vullen de kinderen hun beker
(allemaal een andere maat) hun beker. Ze ontdekken dat in een grote beker meer
water kan dan bevatten dan een kleine.
- Wat is zwaarder, kledinghanger ene product ene kant, andere aan de andere kant.
- Wat is langer, met touwtjes bijvoorbeeld of ze maken een strook van hun lengte
en plakken dit op de muur, wie is langer, wie kleiner.
Afpassen: > betekent dat een maat meerdere keren gebruikt wordt om iets te meten
- Schoenen vergelijken met blokjes
Ze leggen kleine blokjes naast een schoen en tellen hoeveel blokjes nodig zijn om
de lengte van de schoen te "passen".
- Tafels meten met stappen
Kinderen lopen langs een tafel en tellen hoeveel stappen (van hiel tot teen) ze
nodig hebben om de lengte van de tafel te meten. Dit helpt hen een gevoel te
ontwikkelen voor hoe afpassen werkt met een eenheid.
- Vaas vullen met bekertjes water
Lege vaas vullen met water door steeds een bekertje vol te gieten en te tellen
hoeveel bekertjes er nodig zijn. Dit laat zien hoe herhaalde metingen inzicht
geven in een grotere maat.
Inzicht in meten en maten – standaardmaten en meetreferenties
- Introductie van standaardmaten gebeurt pas in de loop van groep 3
- Dit begint met de meter > kinderen zien dan dat afpassen tot verschillende
antwoorden leidt.
(Welke voorwerpen zijn korter dan 1 meter, welke ongeveer 1 meter, en welke
langer dan 1 meter)
2