Formeel strafrecht kort
Leereenheid 1
Het strafprocesrecht heeft een spanningsveld tussen twee functies:
1. Instrumentaliteit: strafproces als middel om de waarheid te
achterhalen en de dader te straffen. Dit geeft de overheid
opsporings- en dwangbevoegdheden.
Bevoegdheden om dwang uit te oefenen. Efficiëntie.
Mogelijkheden om efficiëntie te bereiken zijn o.a.: hoge pakkans
en veroordelingsraad, snelle en eindige strafprocedures,
vooronderzoek i.p.v. ter zitting, niet gerechtelijke afdoening en
bestuursrechtelijke afdoening waar mogelijk.
Crime control.
2. Rechtsbescherming: bescherming van de burger tegen misbruik
van de bevoegdheden (zoals recht op eerlijk proces, geen
bestraffing zonder bewijs, rechtsbijstand etc.). Nauwkeurig en
rechtvaardig.
Waarden die ten grondslag hier staan zijn: betrouwbaarheid
uitkomst strafproces, bescherming feitelijk onschuldigen i.p.v. de
niet criminele burger en inperking (strafrechtelijke) staatsmacht.
Rechtswaarborgen voor de burger.
Balans tussen deze twee moet worden gevonden.
Jailplant: afweging van instrumentaliteit en rechtsbescherming. Inzet
moet worden getoetst aan proportionaliteit en subsidiariteit.
Strafprocesrecht is ook te vinden in de grondrechten en Handvest van de
grondrechten.
Fasen strafproces
Fasen van het strafproces (kort samengevat)
1. Opsporingsfase
, Onder leiding van de officier van justitie.
Gedefinieerd in art. 132a Sv, breder dan enkel bij verdenking.
Voorbeelden: lijkonderzoek, alcohol- of voertuigcontroles.
Controle ≠ toezicht (Awb); verkennend onderzoek valt ook onder
opsporing.
2. Vervolgingsfase
Officier beslist over vervolging (bijv. dagvaarding of
strafbeschikking).
Rechter kan al in de opsporingsfase betrokken zijn (bijv. voorlopige
hechtenis).
3. Berechtingsfase
Aanhangig maken van de zaak
Het onderzoek ter terechtzitting
Beraadslaging
Einduitspraak: vrijspraak, ontslag van rechtsvervolging of
straf/maatregel.
4. Executiefase
Uitvoering van straf onder verantwoordelijkheid van de minister van
Justitie en Veiligheid (art. 6:1:1 Sv).
Officier voert vaak uit, maar minister is eindverantwoordelijk.
In de praktijk kunnen deze fasen door elkaar heen lopen.
Inquisitoir: rechter speelt een actieve rol in het onderzoek (zoals vroeger
RC) deed.
Accusatoir: de OvJ en de verdediging zijn procespartijen, de rechter is
onpartijdig.
Crime control: nadruk op snelle en efficiënte opsporing en straf
(veel macht voor politie en OM, weinig rechten voor verdachte).
Lopende band. Nadruk op instrumentaliteit. Een strafbeschikking
valt hieronder.
Due process: nadruk op rechtsbescherming van de verdachte
tegen de overheid (veel waarborgen en rechten). Hindernissenbaan.
Er bestaat geen zuiver model. Maar elementen van beiden komen voor in
het Nederlandse strafprocesrecht.
Leereenheid 2
Opsporing wordt gedefinieerd in art. 132a Sv. “Het onderzoek in verband
met strafbare feiten onder het gezag van de officier van justitie met als
doel het nemen van strafvorderlijke beslissingen.”
Volgens art. 27 Sv is een verdachte “degene te wiens aanzien uit feiten
en omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar
feit voortvloeit.”
Het opsporingsonderzoek start in veel gevallen met een verdenking.
Bijvoorbeeld: de politie krijgt een melding van een inbraak of vindt een lijk.
Er hoeft nog geen verdachte bekend te zijn, maar wel is er een aanleiding
om een onderzoek te starten naar mogelijke strafbare feiten.
, - Consultatiebijstand: Het recht van een verdachte om voorafgaand
aan het eerste verhoor overleg te hebben met een raadsman.
- Aangehouden verdachte: Als iemand is aangehouden, gelden er
zwaardere waarborgen, zoals het recht op bijstand.
Graden van verdenking (van licht naar zwaar):
1. Aanwijzingen – bijvoorbeeld bij terroristische misdrijven; nog geen
concrete verdenking nodig.
2. Redelijk vermoeden van schuld (art. 27 Sv) – vereist voor de meeste
opsporingshandelingen.
3. Ernstige bezwaren – nodig voor bepaalde zwaardere dwangmiddelen
(bijv. voorlopige hechtenis).
4. Overtuiging van de rechter – voor bewezenverklaring: geen redelijke
twijfel meer over schuld.
Wat is een dwangmiddel?
Een dwangmiddel is een opsporingsbevoegdheid die inbreuk maakt op een
grondrecht. Wanneer er bijvoorbeeld een moord of diefstal heeft
plaatsgevonden, willen we de waarheid achterhalen en de dader opsporen.
Hiervoor is onderzoek nodig — onderzoek dat niet altijd vrijwillig wordt
toegestaan.
Soorten dwangmiddelen
In deze cursus maken we onderscheid tussen twee hoofdgroepen:
1. Vrijheidsbenemende dwangmiddelen:
– Staande houden
– Aanhouding
– Inverzekeringstelling
2. Niet-vrijheidsbenemende dwangmiddelen:
– Inbeslagname
– Betreden van plaatsen
– Doorzoeken van woningen of andere ruimten
Een dwangmiddel mag worden toegepast:
1. Door wie? Naarmate ingrijpender dan hogere bevoegdheid.
- Verzekeringstelling= bevel van OvJ vereist
- In bewaring= beval van R-C
- Gevangenhouding= Raadkamer van de rechtbank
2. Tegen wie? In meeste gevallen tegen een verdachte. Soms ook
tegen derden
3. In welk geval? Waar is de opsporing op gericht? In veel gevallen:
- Moet gaan om een geval waarvoor ook voorlopige hechtenis is
toegestaan. Voorlopige hechtenis (art. 67 lid 1 en lid 2 Sv:
o Misdrijf, gevangenisstraf > 4 jaar.
o Misdrijf, strafbaar gesteld in een specifiek artikel of bijzondere
strafwet die in dit artikel wordt genoemd
Leereenheid 1
Het strafprocesrecht heeft een spanningsveld tussen twee functies:
1. Instrumentaliteit: strafproces als middel om de waarheid te
achterhalen en de dader te straffen. Dit geeft de overheid
opsporings- en dwangbevoegdheden.
Bevoegdheden om dwang uit te oefenen. Efficiëntie.
Mogelijkheden om efficiëntie te bereiken zijn o.a.: hoge pakkans
en veroordelingsraad, snelle en eindige strafprocedures,
vooronderzoek i.p.v. ter zitting, niet gerechtelijke afdoening en
bestuursrechtelijke afdoening waar mogelijk.
Crime control.
2. Rechtsbescherming: bescherming van de burger tegen misbruik
van de bevoegdheden (zoals recht op eerlijk proces, geen
bestraffing zonder bewijs, rechtsbijstand etc.). Nauwkeurig en
rechtvaardig.
Waarden die ten grondslag hier staan zijn: betrouwbaarheid
uitkomst strafproces, bescherming feitelijk onschuldigen i.p.v. de
niet criminele burger en inperking (strafrechtelijke) staatsmacht.
Rechtswaarborgen voor de burger.
Balans tussen deze twee moet worden gevonden.
Jailplant: afweging van instrumentaliteit en rechtsbescherming. Inzet
moet worden getoetst aan proportionaliteit en subsidiariteit.
Strafprocesrecht is ook te vinden in de grondrechten en Handvest van de
grondrechten.
Fasen strafproces
Fasen van het strafproces (kort samengevat)
1. Opsporingsfase
, Onder leiding van de officier van justitie.
Gedefinieerd in art. 132a Sv, breder dan enkel bij verdenking.
Voorbeelden: lijkonderzoek, alcohol- of voertuigcontroles.
Controle ≠ toezicht (Awb); verkennend onderzoek valt ook onder
opsporing.
2. Vervolgingsfase
Officier beslist over vervolging (bijv. dagvaarding of
strafbeschikking).
Rechter kan al in de opsporingsfase betrokken zijn (bijv. voorlopige
hechtenis).
3. Berechtingsfase
Aanhangig maken van de zaak
Het onderzoek ter terechtzitting
Beraadslaging
Einduitspraak: vrijspraak, ontslag van rechtsvervolging of
straf/maatregel.
4. Executiefase
Uitvoering van straf onder verantwoordelijkheid van de minister van
Justitie en Veiligheid (art. 6:1:1 Sv).
Officier voert vaak uit, maar minister is eindverantwoordelijk.
In de praktijk kunnen deze fasen door elkaar heen lopen.
Inquisitoir: rechter speelt een actieve rol in het onderzoek (zoals vroeger
RC) deed.
Accusatoir: de OvJ en de verdediging zijn procespartijen, de rechter is
onpartijdig.
Crime control: nadruk op snelle en efficiënte opsporing en straf
(veel macht voor politie en OM, weinig rechten voor verdachte).
Lopende band. Nadruk op instrumentaliteit. Een strafbeschikking
valt hieronder.
Due process: nadruk op rechtsbescherming van de verdachte
tegen de overheid (veel waarborgen en rechten). Hindernissenbaan.
Er bestaat geen zuiver model. Maar elementen van beiden komen voor in
het Nederlandse strafprocesrecht.
Leereenheid 2
Opsporing wordt gedefinieerd in art. 132a Sv. “Het onderzoek in verband
met strafbare feiten onder het gezag van de officier van justitie met als
doel het nemen van strafvorderlijke beslissingen.”
Volgens art. 27 Sv is een verdachte “degene te wiens aanzien uit feiten
en omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar
feit voortvloeit.”
Het opsporingsonderzoek start in veel gevallen met een verdenking.
Bijvoorbeeld: de politie krijgt een melding van een inbraak of vindt een lijk.
Er hoeft nog geen verdachte bekend te zijn, maar wel is er een aanleiding
om een onderzoek te starten naar mogelijke strafbare feiten.
, - Consultatiebijstand: Het recht van een verdachte om voorafgaand
aan het eerste verhoor overleg te hebben met een raadsman.
- Aangehouden verdachte: Als iemand is aangehouden, gelden er
zwaardere waarborgen, zoals het recht op bijstand.
Graden van verdenking (van licht naar zwaar):
1. Aanwijzingen – bijvoorbeeld bij terroristische misdrijven; nog geen
concrete verdenking nodig.
2. Redelijk vermoeden van schuld (art. 27 Sv) – vereist voor de meeste
opsporingshandelingen.
3. Ernstige bezwaren – nodig voor bepaalde zwaardere dwangmiddelen
(bijv. voorlopige hechtenis).
4. Overtuiging van de rechter – voor bewezenverklaring: geen redelijke
twijfel meer over schuld.
Wat is een dwangmiddel?
Een dwangmiddel is een opsporingsbevoegdheid die inbreuk maakt op een
grondrecht. Wanneer er bijvoorbeeld een moord of diefstal heeft
plaatsgevonden, willen we de waarheid achterhalen en de dader opsporen.
Hiervoor is onderzoek nodig — onderzoek dat niet altijd vrijwillig wordt
toegestaan.
Soorten dwangmiddelen
In deze cursus maken we onderscheid tussen twee hoofdgroepen:
1. Vrijheidsbenemende dwangmiddelen:
– Staande houden
– Aanhouding
– Inverzekeringstelling
2. Niet-vrijheidsbenemende dwangmiddelen:
– Inbeslagname
– Betreden van plaatsen
– Doorzoeken van woningen of andere ruimten
Een dwangmiddel mag worden toegepast:
1. Door wie? Naarmate ingrijpender dan hogere bevoegdheid.
- Verzekeringstelling= bevel van OvJ vereist
- In bewaring= beval van R-C
- Gevangenhouding= Raadkamer van de rechtbank
2. Tegen wie? In meeste gevallen tegen een verdachte. Soms ook
tegen derden
3. In welk geval? Waar is de opsporing op gericht? In veel gevallen:
- Moet gaan om een geval waarvoor ook voorlopige hechtenis is
toegestaan. Voorlopige hechtenis (art. 67 lid 1 en lid 2 Sv:
o Misdrijf, gevangenisstraf > 4 jaar.
o Misdrijf, strafbaar gesteld in een specifiek artikel of bijzondere
strafwet die in dit artikel wordt genoemd