Chapter 6: long-term memory structure
Langetermijngeheugen (LTM) verantwoordelijk voor het opslaan van informatie
voor een langere periode (>30 sec)
Het LTM werkt samen met het werkgeheugen om onze ervaringen te helpen
creëren. Er is altijd een wisselwerking tussen wat er nu gebeurt
(kortetermijngeheugen, STM) en gebeurtenissen uit het verleden, voor het
aanleveren van achtergrondinformatie (langetermijngeheugen, LTM).
Serial position methode: klassiek experiment gericht op het onderzoeken van
het onderscheid tussen STM en LTM. Geheugen is beter voor woorden het begin
van een lijst (primacy-effect) en aan het einde van een lijst (recency-effect) ->
geheugen voor woorden in het midden is het slechtst
1. Primacy-effect: treedt op doordat mensen het eerste woord dat ze horen
vaak gaan herhalen en naar het langetermijngeheugen verplaatsen, omdat
ze op dat moment nog geen andere woorden hebben die ze moeten
onthouden.
2. Recency-effect: treedt op doordat de meest recente woorden nog in het
kortetermijngeheugen zitten en dus makkelijk te onthouden zijn. Bovendien
bleek dat wanneer er een korte vertraging tussen de gepresenteerde lijst
en de terugroep periode werd geïntroduceerd, het recentheidseffect
verdween.
We kunnen ook onderscheid maken tussen STM en LTM door de manier te
vergelijken waarop informatie door de twee systemen wordt gecodeerd.
Coding manier waarop stimuli gepresenteerd worden in de geest
1. Visual coding (coderen door visueel beeld)
- STM: als we iets net hebben gezien en het ons weer proberen in te
beelden
- LTM: als we iemand proberen in te beelden die we 5 jaar geleden voor
het laatst hebben gezien
2. Auditory coding (coderen door geluid)
- STM: klanken van letters in je hoofd weergeven, vlak nadat je ze hebt
gehoord
- LTM: als we een liedje in ons hoofd hebben
3. Semantic coding (coderen door betekenis)
- Vooral LTM: als we proberen te herinneren wat de plot was van een
boek die je vorige week hebt gelezen
- STM: als we woorden in groepen moeten indelen op basis van wat ze
betekenen
,Een experiment van Wickens, Dalezman en Eggemeier (1976) levert bewijs voor
semantische codering in STM. Het basisidee achter dit experiment was om
proactieve interferentie te gebruiken om semantische codering in STM aan te
tonen. Bedenk dat proactieve interferentie verwijst naar een afname van het
geheugen dat optreedt wanneer eerder geleerde informatie het leren van nieuwe
informatie verstoort. In dit experiment werd verwacht dat proactieve interferentie
zou optreden wanneer woorden uit dezelfde categorie in een reeks pogingen
zouden worden gepresenteerd.
In de groep Beroepen waren de prestaties hoog in proef 1 en daalden vervolgens
in proef 2 en 3. In proef 4 worden echter de namen van vruchten gepresenteerd,
die uiteraard uit een andere semantische categorie komen. Bijgevolg is de
proactieve interferentie die werd opgebouwd toen de beroepen in de eerste drie
tests werden gepresenteerd, niet langer aanwezig en nemen de prestaties
daarom toe in proef 4. Deze toename in prestaties wordt het loslaten van
proactieve interferentie (release of proactive interference) genoemd.
Hersenen en geheugen
Bij het vormen van nieuwe lange-termijn herinneringen is de hippocampus erg
belangrijk.
Er zijn aanwijzingen dat STM en LTM in de hersenen gescheiden zijn, maar ook
enig bewijs voor overlap. Het sterkste bewijs voor scheiding wordt geleverd door
neuropsychologische onderzoeken.
Drie casussen:
H.M. had hippocampus in beide hemisferen verwijderd: geen vermogen om
nieuwe lange termijn herinneringen te vormen, maar kon wel nog info van
net voor operatie herinneren. LTM niet-werkend, STM nog in tact!
Clive Wearing had schade aan delen van mediale temporaalkwab
(amygdala, hippocampus) kon maar 1-2 min informatie vasthouden.
Geen LTM.
K.F. normaal LTM, ondanks beschadigd pariëtaal kwab (STM) verlaagde
digital span en recency effect. Maar kon wel nieuwe herinneringen vormen
via andere wegen (-> dubbele dissociatie)
De bevindingen vormen een serieus probleem voor het modale
geheugenmodel (hoofdstuk 5). Dit model brengt informatie via het
kortetermijngeheugen naar het langetermijngeheugen. Meer specifiek
hangt in dit verwerkingsmodel de opslag in het langetermijngeheugen
af van de controleprocessen (repetitie) van de voorafgaande fase van
het kortetermijngeheugen. Een mogelijke verklaring voor hoe K.F. intact
LTM kan hebben terwijl STM aangetast is, wordt gegeven door het uit
meerdere componenten bestaande WM-model van Baddeley en Hitch
(1974). Het is mogelijk dat de fonologische lus van K.F. beschadigd was,
maar dat zijn visueel-ruimtelijke schetsblok en episodische buffer nog
grotendeels intact waren. Met andere woorden: een deel van de LTM-
opslag had via een meer visuele of semantische route kunnen
plaatsvinden in plaats van via een auditieve/fonologische route.
,Deze hypothese werd getest door Baddeley, Papagno en Vallar (1988) bij patiënt
P.V.
Ze lieten zien dat P.V. ondanks een zeer beperkt aantal cijfers, in staat is
nieuwe, betekenisvolle woordparen te leren, maar geen onbekend verbaal
materiaal (zoals een andere taal). Ze concludeerden dat, hoewel een
intacte fonologische lus op korte termijn nodig is voor het verwerven van
nieuwe woordenschat, deze niet nodig is voor het vormen van associaties
tussen items waarvan de betekenis al bekend is.
Dus als iemand een korte cijferreeks heeft, kan hij/zij een probleem
hebben met het STM-systeem in het algemeen, of, en dit is misschien
waarschijnlijker, hij/zij heeft een tekort in auditieve codering en het
fonologische repetitieproces in het bijzonder. schadelijk voor STM, maar
veel minder voor LTM.
Neuroimaging-technieken tonen aan dat hippocampus, mediale temporaalkwab
betrokken zijn bij LTM-processen, maar ook deels bij STM. Er is dus onderscheid,
maar ook overlap
Ranganath en D'Esposito (2001) onderzochten of de hippocampus ook een
rol zou kunnen spelen bij STM. Een voorbeeld gezicht werd gedurende één
seconde gepresenteerd, gevolgd door een vertraging van zeven seconden.
Vervolgens werd een test gezicht gepresenteerd en de taak van de
deelnemer was om te beslissen of dit overeenkwam met het voorbeeld
gezicht. Sommige deelnemers zagen elk gezicht voor de eerste keer
(nieuwe gezicht conditie) en sommigen zagen gezichten die ze
voorafgaand aan het experiment hadden gezien (bekende gezicht
conditie). De resultaten geven aan dat de activiteit in de hippocampus
toenam naarmate de deelnemers nieuwe gezichten in hun geheugen
hielden tijdens de vertraging van zeven seconden, maar de activiteit
veranderde slechts in geringe mate voor de bekende gezichten. Op basis
hiervan werd geconcludeerd dat de hippocampus betrokken is bij het
behouden van nieuwe informatie in het geheugen tijdens korte
vertragingen.
Hoofdonderdelen LTM:
Expliciet geheugen (bewust/declaratief): we zijn bewust van inhoud + kan
beschreven worden
1. Episodisch: herinneringen van persoonlijke ervaringen
2. Semantisch: herinneringen van feiten, algemene kennis
Impliciet geheugen (onbewust/non-declaratief): wanneer we leren van
ervaringen zonder hier bewust van te zijn | inhoud kan niet beschreven
worden bv. priming
Expliciet geheugen
Verschillen episodisch en semantisch:
Slaan ander soort informatie op (persoonlijke herinnering vs feiten)
, Verschil in ervaring: bij episodisch geheugen is er sprake van mentaal
tijdreizen (mentaal terug in de tijd om persoonlijke herinnering te
herbeleven), dit is voor semantisch geheugen niet nodig
Bij veroudering gaat episodisch geheugen veel sneller achteruit dan
semantisch geheugen. De leeftijdsgebonden achteruitgang van het
episodisch geheugen is in verband gebracht met structurele en functionele
veranderingen in de hersenen, waaronder veranderingen in de prefrontale
cortex en de mediale temporale kwab die de hippocampus bevat.
Dubbele dissociatie episodisch en semantisch geheugen werken los van elkaar,
aan de hand van verschillende mechanismen, dus de één kan aangetast zijn
maar de ander nog in tact (kan wel sprake zijn van overlap)
KC reed met zijn motorfiets van een afrit van de snelweg en liep schade op
aan zijn hippocampus en omliggende structuren. Als gevolg verloor K.C.
zijn episodisch geheugen - hij kan de gebeurtenissen uit zijn verleden niet
langer herbeleven. Hij weet wel dat er in het verleden bepaalde dingen zijn
gebeurd, die overeenkomen met het semantische geheugen.
Tegenovergesteld: Italiaanse vrouw kreeg een aanval van encefalitis kreeg.
Ze had moeite met herkennen van bekende mensen en feiten herinneren.
Hoewel ze semantische herinneringen kwijt was, kon ze nog steeds nieuwe
episodische herinneringen vormen.
De interpretatie van de resultaten van onderzoeken bij patiënten met
hersenbeschadiging is echter vaak lastig omdat de omvang van de
hersenbeschadiging vaak verschilt van patiënt tot patiënt en de wijze van testen
van patiënten in verschillende onderzoeken mogelijk niet hetzelfde is. Daarom is
het belangrijk om de resultaten van neuropsychologisch onderzoek aan te vullen
met andersoortig bewijs. Dit aanvullende bewijs wordt geleverd door onderzoek
naar de effecten van veroudering en door experimenten met hersenscans.
Levine et al. (2004) voerden een hersen imaging-experiment uit waarbij ze
deelnemers vroegen dagboeken bij te houden op geluidsband, waarin ze
alledaagse persoonlijke gebeurtenissen en feiten beschreven op basis van hun
semantische kennis. Toen de deelnemers later in een fMRI-scanner naar deze op
audio opgenomen beschrijvingen luisterden, riepen de opnames van alledaagse
gebeurtenissen gedetailleerde episodische autobiografische herinneringen op,
terwijl de andere opnames mensen eenvoudigweg aan semantische feiten
herinnerden. De resultaten geven aan dat, hoewel er enige overlap bestaat
tussen activering veroorzaakt door episodische en semantische herinneringen, er
ook enkele grote verschillen zijn.
Interactie episodisch en semantisch:
Het feit dat we onderscheid kunnen maken tussen episodisch en
semantisch geheugen betekent echter niet dat ze afzonderlijk van elkaar
opereren. In het echte leven zijn episodische en semantische
herinneringen vaak met elkaar verweven.
Kennis (semantisch) heeft invloed op onze ervaring: onze kennis
(semantisch geheugen) stuurt onze ervaring en dit heeft op zijn beurt geen
invloed op de episodische herinneringen die uit die ervaring volgen. Het is