1. Rechtswetenschappelijk onderzoek – Van Dijck
1.1 Academisch-juridisch onderzoek
Onder juridisch onderzoek wordt verstaan het onderzoek dat het recht op directe of indirecte wijze tot
object van onderzoek neemt. Dergelijk onderzoek wordt in uiteenlopende contexten en door
verschillende actoren uitgevoerd. Wetgevings- en beleidsjuristen, rechters, advocaten, juridisch
adviseurs en rechtswetenschappers zijn dagelijks bezig met het verrichten van onderzoek ter
beantwoording van juridische vragen. Er zijn overeenkomsten en verschillen in hoe deze verschillende
actoren daarbij te werk gaan. Hierna wordt ingegaan op de spelregels en richtlijnen die specifiek
gelden voor het uitvoeren van juridisch onderzoek door één van die actoren, te weten de
rechtswetenschapper (in spe). In dit verband wordt gesproken van rechtswetenschappelijk of
academisch-juridisch onderzoek.
1.2 Verschillen met ander juridisch onderzoek
Er zijn drie belangrijke kenmerken van het in rechtswetenschappelijke context uitgevoerde onderzoek:
1. De rechtswetenschapper heeft een grote keuzevrijheid bij het formuleren van een onderzoeksvraag
en bijbehorend onderzoeksdesign,
De vrijheid bestaat op de eerste plaats t.a.v. de keuze voor een onderzoeksthema. Het is aan onderzoekers om te bepalen
waar zij onderzoek naar doen. Op de tweede plaats schuilt zij in de keuze voor een bepaalde onderzoeksbenadering: de
rechtswetenschapper kan ervoor kiezen om m.b.t. het gekozen onderzoeksthema een beschrijvende, definiërende,
verklarende, vergelijkende, evaluatieve of normatieve vraag te stellen. Hij/zij kan ervoor kiezen zich te richten op het in
kaart brengen van een probleem, het ontwerpen of toetsen van een of meer theorieën, het opsporen van
vooronderstellingen, het blootleggen van patronen of ambiguïteiten of het aandragen van empirisch materiaal. Dit alles
kan de onderzoeker doen op een concreter of abstracter niveau, waarbij hij in beginsel kan kiezen voor verschillende
onderzoeksdesign, variërend van juridisch-dogmatisch, rechtsvergelijkend, rechtshistorisch, rechtstheoretisch,
multidisciplinair en empirisch tot allerlei combinaties daarvan.
2. Waarmee het onderzoek doorgaans het individuele zaaksniveau ontstijgt, en
In beginsel richt de rechtswetenschapper zich niet op het beantwoorden van een vraag die één, concreet, feitelijk geval
betreft. De rechtswetenschapper zal zich bv. eerder richten op het destilleren van algemenere inzichten of regels uit een
aantal feitelijke gevallen.
3. Waarbij in beginsel geen gebondenheid aan het geldende recht bestaat.
Een rechter, advocaat of juridisch adviseur zoekt het antwoord op de aan hem voorgelegde vraag voornamelijk in de
rechtsbronnen die samen het geldende recht vormen. Natuurlijk is ook een rechtswetenschapper gebonden aan het
geldende recht wanneer hij zich richt op het beschrijven, interpreteren of systematiseren daarvan. Het is echter
kenmerkend voor academisch-juridisch onderzoek dat juist ook vaak andere doelen worden nagestreefd zoals het
verklaren, evalueren of verbeteren van het geldende recht. Daartoe kan, zelfs moet, de rechtswetenschapper ook ander
materiaal verzamelen en raadplegen dan de bronnen die het geldend recht vertegenwoordigen. Voor de rechter ligt dit
bv. anders. Hij heeft binnen de kaders van het geldende recht en volgens de gangbare interpretatiemethoden de
mogelijkheid om regels te interpreteren.
1.3 Het onderzoeksproces
Onderzoeksproces in theorie
Het onderzoeksproces dat de rechtswetenschapper doorloopt, bestaat uit zeven globale fasen:
1. Onderzoeksprobleem: het vangt aan met het identificeren van een onderzoeksprobleem;
2. Onderzoeksvraag: uit het onderzoeksprobleem wordt vervolgens een onderzoeksvraag afgeleid;
3. Uitwerking: het formuleren van een onderzoeksvraag wordt gevolgd door het concretiseren van de
elementen die centraal staan en essentieel zijn voor het onderzoek;
Zo zal bv. uitgelegd moeten worden aan welke criteria wordt getoetst als de onderzoeksvraag is gericht op evaluatie
(onder welke omstandigheden valt het oordeel positief uit en onder welke omstandigheden negatief?) of op het komen tot
een verbetervoorstel (‘beter’ vanuit welk perspectief?).
4. Methode: daarna zal de onderzoeker een bepaalde methode moeten ontwerpen waarmee de
onderzoeksvraag kan worden beantwoord;
Welke informatie is daarvoor nodig en hoe kan die worden achterhaald?
5. Informatieverzameling: vervolgens breekt een fase aan waarin die informatie daadwerkelijk wordt
verzameld;
6. Verwerking: daarna wordt de informatie verwerkt (geïnterpreteerd, geanalyseerd en
gesynthetiseerd);
7. Conclusie: dat levert uiteindelijk een antwoord op de gestelde onderzoeksvraag op (conclusie).
,Onderzoeksproces in de praktijk
Van een zuiver chronologisch proces is in de praktijk geen sprake. In plaats daarvan zal het proces
eerder een iteratief karakter hebben (het gebeurt stapsgewijs en herhalend). Het is bv. heel normaal dat
een onderzoeker een mogelijke onderzoeksvraag bedenkt, vervolgens de literatuur bestudeert om te
bezien of de onderzoeksvraag al is onderzocht, als gevolg daarvan zijn onderzoeksvraag aanpast,
tegelijkertijd vooruit kijkt om te bedenken welke informatie beschikbaar is, als gevolg daarvan de
onderzoeksvraag bijstelt.
De verschillende fasen van het onderzoeksproces vormen een richtsnoer om het onderzoek vorm te
geven. Zij geven aan waar aandacht aan moet worden besteed en zorgen ervoor dat geen belangrijke
zaken over het hoofd worden gezien.
1.4 Eisen waaraan rechtswetenschappelijk onderzoek moet voldoen
Hoewel ruim, is de vrijheid die de rechtswetenschapper geniet t.a.v. de selectie van de
onderzoeksvraag en het ontwerpen van een onderzoeksaanpak niet onbeperkt. Om het predicaat
‘academisch’ of ‘wetenschappelijk’ te verdienen moet juridisch onderzoek namelijk aan een aantal
voorwaarden voldoen. Afgezien van de voor de hand liggende eisen als leesbaarheid en het hebben
van een heldere structuur, moet rechtswetenschappelijk onderzoek aan de volgende eisen voldoen:
Originele, relevante en ingebedde onderzoeksvraag: rechtswetenschappelijk onderzoek vereist een
helder geformuleerde onderzoeksvraag. Van belang is voorts dat de plaats van die vraag in haar
disciplinaire context duidelijk is gemaakt (inbedding in het bestaande debat). Door de
onderzoeksvraag in te bedden in het bestaande debat wordt duidelijk wat de ‘state of the art’
inhoudt en welke toevoeging daaraan wordt beoogd (originaliteitseis). Bovendien dient
overtuigend te worden aangegeven waarom een antwoord op de gestelde vraag van
wetenschappelijk en eventueel ook maatschappelijk belang is (relevantie). Tot slot dienen de
verschillende concepten en elementen die in de vraag verscholen liggen voldoende specifiek te
zijn uitgewerkt (conceptualisering).
Inbedding, originaliteit en relevantie vertonen tot op zekere hoogte overlap.
Bijdrage aan theorievorming: het antwoord op de onderzoeksvraag moet (in enige mate) bijdragen
aan de theorievorming op het terrein waarop de onderzoeksvraag ziet. Hiervoor kan het helpen om
de onderzoeksvraag uit te werken naar een geëxpliciteerd onderzoekskader (fase 3 van het
onderzoeksproces). Met een ‘theoretisch kader’ kan de onderzoeker de theoretische assumpties
waarop het onderzoeksproject stoelt uitdrukken, laten zien dat en op welke wijze zijn onderzoek
aan de theorie bijdraagt en de benodigde sturing aanbrengen voor het methodisch opzetten en
uitvoeren van het onderzoek.
Uitgewerkte methode met aandacht voor zorgvuldig bronnenonderzoek: het is van belang dat de
onderzoeksvraag op systematische wijze wordt beantwoord. Daartoe zullen specifieke, op de
onderzoeksvraag toegesneden methoden en technieken van onderzoek moeten worden
geselecteerd of ontwikkeld (fase 4), waarmee de onderzoeker duidelijk maakt wat er moet worden
gedaan om de kennis bijeen te brengen die nodig is om de gestelde vraag te beantwoorden. De
keuze voor de precieze methoden en technieken, zal sterk afhangen van de onderzoeksvraag en het
bijbehorende theoretische kader. Wel geldt er in dit verband een drietal algemenere uitgangspunten
waarmee rekening moet worden gehouden. De methoden en technieken moeten:
1) Geschikt zijn voor het beantwoorden van de onderzoeksvraag;
2) De mogelijkheid bieden om alle of, als dat niet mogelijk is, een representatieve selectie van de
relevante informatie te verkrijgen; en
3) De kans zo groot mogelijk maken dat daarmee correcte (betrouwbare en valide) resultaten
worden bereikt.
Daadwerkelijke en zorgvuldige beantwoording van de vraag: de uitvoering van het onderzoek
(fase 5, 6 en 7) zal ook zorgvuldig moeten plaatsvinden. In feite komt dat neer op het goed naleven
van de geselecteerde of ontworpen methode van onderzoek. Was de verwerkte informatie ook
daadwerkelijk de informatie die nodig was om de onderzoeksvraag te beantwoorden? En zijn de
o.b.v. die informatie opgenomen interpretaties, generaliseringen en analyses wel juist, of i.i.g.
verdedigbaar? Verder is in dit verband ook van belang dat de rechtswetenschapper voldoende
, analytische diepgang bereikt. D.w.z.: dat de onderzoeker de informatie waar mogelijk van
analytische bewerking voorziet – tegen elkaar afzet, synthetiseert, categoriseert, enz.
Fouten in de onderzoekspraktijk zijn snel gemaakt. Zo zijn vooral onder rechtenstudenten foutieve interpretaties van
juridisch materiaal (bv. een verkeerde lezing van een arrest) snel gemaakt. Daarnaast komt het nogal eens voor dat
uiteindelijk een heel andere dan de gestelde vraag wordt beantwoord, omdat de onderzoeker tijdens het uitvoeren van
het onderzoek op interessant materieel is gestuit dat niet (helemaal) relevant is voor de beantwoording van de vraag .
Verantwoordelijkheidsbeginsel: rechtswetenschappers dienen bereid en in staat te zijn om zowel
vooraf als achteraf verantwoording af te leggen over de opzet, uitvoering en implicaties van hun
onderzoek. Dit beginsel gaat in feite aan de overige, hiervoor besproken, eisen vooraf. Het
verantwoordingsbeginsel brengt o.a. mee dat er precies en correct verwezen moet worden naar de
door de rechtswetenschapper gebruikte bronnen. Dit alleen is echter onvoldoende. Verantwoorden
houdt ook in dat de keuzes die tijdens het onderzoeksproces worden gemaakt, worden
geëxpliciteerd, dat wordt gemotiveerd waarom juist die keuzes zijn gemaakt en dat de implicaties
van de gemaakte keuzes voor de onderzoeksresultaten worden doorgerekend.
Niet bij alle keuzes kan en hoeft voor de in theorie optimale optie te worden gekozen, bv. vanwege tijdgebrek, zolang
maar (eerlijk) wordt aangegeven wat dit voor de bereikte resultaten berekent.
De hiervoor genoemde kwaliteitseisen gelden voor elk rechtswetenschappelijk onderzoek.
Tegelijkertijd mag duidelijk zijn dat de verwachtingen van het onderzoek dat wordt uitgevoerd, bv.
t.a.v. de analytische diepgang, voor een bachelorscriptie, anders zijn dan die bij een masterscriptie of
een proefschrift.
Integriteitsnormen
De rechtswetenschapper dient zich ook te houden aan algemenere wetenschappelijke
integriteitsnormen. De belangrijkste van die normen zijn gecodificeerd in de Nederlandse gedragscode
wetenschappelijke integriteit en de Europese Gedragscode voor wetenschappelijke integriteit.
Het gaat om de volgende, elkaar deels overlappende, normen:
Eerlijkheid: onderzoek wordt op ‘transparante, billijke, volledige en onbevooroordeelde wijze
ontwikkeld, uitgevoerd, getoetst, gedocumenteerd en met anderen gedeeld’. Het begrip ziet o.m.
op het zich onthouden van ongefundeerde claims, dat informatie of resultaten niet worden
verzonnen of vervalst, dat er geen plagiaat wordt gepleegd, dat de rapportage van het
onderzoeksproces correct is en dat alternatieve argumenten en verklaringen een serieuze kans
krijgen.
Zorgvuldigheid en betrouwbaarheid:
- Zorgvuldigheid gaat over het gebruik van wetenschappelijke methoden en over de mate van
nauwkeurigheid die wordt betracht bij het ontwerpen, uitvoeren, rapporteren en verspreiden van
het onderzoek.
Zo houdt zorgvuldig handelen in dat het betrekken van personen of privacygevoelige informatie in het onderzoek (bv.
indien er interviews worden gehouden) alleen plaatsvindt nadat er toestemming is verleend, de risico’s gering zijn en/of
de privacy van betrokkenen afdoende wordt beschermd.
- Een wetenschapper handelt betrouwbaar als hij nauwgezet onderzoek uitvoert en ervoor zorgt dat
de verslaglegging van het onderzoek volledig is. Het heeft zowel betrekking op het gedrag van de
wetenschapper als op zijn schriftelijke werk.
i.i.g. betekent het dat informatie waarover de onderzoeker zegt te beschikken daadwerkelijk moet zijn verzameld. Ook
wordt verwacht dat het (selectief) weglaten van onderzoeksresultaten wordt gemeld en beargumenteerd. Verder moeten
de gepresenteerde conclusies daadwerkelijk gebaseerd zijn op de resultaten van het onderzoek en dus niet speculatief
zijn. Als de onderzoeker toch over de resultaten wil speculeren, dan moeten die speculaties als zodanig herkenbaar in de
rapportage worden opgenomen.
Transparantie: als onderzoeksresultaten openbaar worden gemaakt, dan moet duidelijk blijken
waarop de gegevens en de conclusies zijn gebaseerd, waaraan ze zijn ontleend en waar ze te
vinden zijn. De keuze voor de gehanteerde methode en verwijzingen naar geraadpleegde bronnen
dienen zodanig nauwkeurig te zijn gedocumenteerd, dat controle op alle stappen van het
onderzoeksproces in beginsel mogelijk is. Argumentaties dienen helder te zijn.
Ook dient de onderzoeker ruwe onderzoeksgegevens, bv. opnames en/of transcripties van gehouden interviews, een
behoorlijke tijd – bv. tien jaar – te bewaren.
Onafhankelijkheid en onpartijdigheid: integere wetenschapsbeoefening betekent dat het werk in
academische vrijheid en onafhankelijkheid wordt verricht. Problemen kunnen zich voordoen als
, het onderzoek (mede) in opdracht van een ander wordt uitgevoerd (bv. tijdens een stage bij een
overheidsinstantie). Onafhankelijkheid bestaat dan wanneer de wetenschapper bij de presentatie
van inzichten als juist en relevant zich alleen laat beïnvloeden door het oordeel van anderen voor
zover dat berust op wetenschappelijk gezag. Wetenschappers dienen zich dan ook te laten leiden
door geen ander belang dan het wetenschappelijk belang: zij mogen zich bij hun oordeelsvorming
en beslissingen niet laten leiden door persoonlijke belangen, voorkeuren, genegenheden of
vooroordelen, of door belangen van zijn opdrachtgever of begeleider. Waarheidsvinding moet
vooropstaan, wat niet mag worden verward met commercieel succes, sensatiezucht of
beleidsinvloed.
Verantwoordelijkheid en respect: onderzoekers dragen verantwoordelijkheid van het proces van
idee tot publicatie, de samenwerking met anderen en de verspreiding van de onderzoeksresultaten,
o.m. onder het brede publiek.
1.5 Functies van onderzoeksmethodologie
Methodologisch verantwoord handelen resulteert niet automatisch in een hoge kwaliteit van
onderzoek. Het is goed mogelijk om onderzoek op betrouwbare, nauwkeurige en overtuigende wijze
uit te voeren, zonder dat de resultaten van enige betekenis zijn, denk bv. aan onderzoek dat vaststelt
dat rechters de wet interpreteren. Meer dan methodologisch bewustzijn zullen vooral kennis, maar ook
talent, ervaring, intuïtie en zelfs toevalligheden of geluk bepalend zijn voor de kwaliteit van
onderzoek.
Wel verkleint aandacht voor methodologie de kans op het maken van (grote) fouten gedurende het
onderzoek. Aandacht voor onderzoeksmethodologie kan resulteren in onderzoek dat voldoet aan
maatstaven die aan wetenschappelijk onderzoek worden gesteld, maar ook bijdragen aan het krijgen
van een beter zicht op de beperkingen die aan het eigen project kleven.
Onderzoeksmethodologie biedt daarnaast houvast aan de onderzoeker bij het uitvoeren van het
onderzoek en helpt bij het structureren van het proces en de verslaglegging daarvan.
1.6 Praktische overwegingen
Voor een succesvol verloop van een onderzoekstraject is het ook belangrijk om steeds over de
haalbaarheid van het onderzoek na te denken. Het is volkomen legitiem, zelfs aan te raden, het
onderzoek al vanaf het prille begin goed af te bakenen. De afbakening ziet daarbij i.i.g. op tijd, locatie
en beschikbare middelen.
Opvattingen en afwegingen kunnen door de tijd heen veranderen en zijn daarom ook tijdgebonden.
Ondanks een goede afbakening zal een onderzoeker in de praktijk altijd offers moeten brengen ten
koste van de methodologie en t.b.v. de haalbaarheid en uitvoerbaarheid van het onderzoek. De vraag is
daarbij steeds: welke offers zijn acceptabel en hoe kunnen die adequaat worden verantwoord.