Financial accounting tentamen – periode 2 18 november 2024
Week 1 – HS 1 LO 1-5, HS 2 LO 1-3 & HS 3 LO 1-3, 6
Boekhouding – het registratieproces - rekeningen
Boekhouding = identificeert, registreert en communiceert de economische
gebeurtenissen van een organisatie aan geïnteresseerde gebruikers.
Identificatie = een bedrijf identificeert de economische
gebeurtenissen die relevant zijn voor zijn bedrijf.
Registreren = bestaat uit het bijhouden van een systematisch,
chronologisch dagboek van gebeurtenissen, geregistreerd in dollars
of euro’s.
Communicatie = de verzamelde informatie wordt gecommuniceerd
aan geïnteresseerde gebruikers door middel van
boekhoudrapporten. De meest voorkomende van deze rapporten
worden financiële overzichten genoemd.
Er zijn twee brede groepen gebruikers van financiële informatie:
Interne gebruikers = managers die het bedrijf plannen, organiseren
en runnen. Hieronder vallen marketingmanagers;
productiesupervisors etc.
Externe gebruikers = personen en organisaties buiten een bedrijf die
financiële informatie over het bedrijf willen. Bijvoorbeeld
aandeelhouders.
Generally accepted accounting principles (GAAP) = boekhoudprincipes die
algemeen geaccepteerd en universeel beoefend worden.
GAAP gebruikt over het algemeen een van deze twee meetprincipes:
Historische kostprijsprincipe = bedrijven moeten activa registreren
tegen hun kostprijs. Dit geldt niet alleen op het moment dat het
actief wordt gekocht, maar ook gedurende de tijd dat het actief
wordt gebruikt.
Fair value-principe = activa en passiva moeten worden
gerapporteerd tegen fair value; de prijs die wordt ontvangen om een
actief te verkopen of een passief te vereffenen.
Veronderstellingen vormen een basis voor het boekhoudproces.
Twee hoofdveronderstellingen zijn:
Monetaire eenheidsveronderstelling = bedrijven nemen in de
boekhouding alleen transactiegegevens op die in geld kunnen
worden uitgedrukt.
Economische entiteitsveronderstelling = activiteiten van de entiteit
worden gescheiden en onderscheiden gehouden van de activiteiten
van de eigenaar en alle andere economische entiteiten.
Eenmanszaak = de eigenaar is vaak de manager/exploitant van het
bedrijf. Het zijn vaak kleine servicebedrijven. Een eenmanszaak is
persoonlijk aansprakelijk voor alle schulden van het bedrijf.
Vennootschap onder firma = is in eigendom van twee of meer personen.
Elke partner is over het algemeen beperkt persoonlijk aansprakelijk voor
de schulden van de vennootschap.
,Besloten vennootschap = het eigendom is volgens de wet verdeeld in niet-
verdraagbare aandelen van aandeelhouders. Geniet van een beperkte
aansprakelijkheid; de vennootschap is dus niet persoonlijk aansprakelijk
voor de schulden van de rechtspersoon.
Naamloze vennootschap = het eigendom is volgens de wet verdeeld in
overdraagbare aandelen van aandeelhouders. Geniet van een beperkte
aansprakelijkheid; de vennootschap is dus niet persoonlijk aansprakelijk
voor de schulden van de rechtspersoon.
De basis boekhoudkundige vergelijking =
Activa (bezittingen) = passiva (schulden) + eigen vermogen
Activa = middelen die een bedrijf bezit. Het bedrijf gebruikt activa
om activiteiten uit te voeren zoals productie en verkoop. Het
gemeenschappelijke kenmerk van alle activa is het vermogen om
toekomstige diensten of voordelen te leveren (ontvangsten).
Verplichtingen = vorderingen op activa; bestaande schulden en
verplichtingen.
Eigen vermogen = de eigendomsclaim op de totale activa van de
eigenaar. Het is gelijk aan de totale activa min de totale passiva,
omdat de activa van een bedrijf worden geclaimd door schuldeisers
of eigenaren. Het eigen vermogen neemt toe wanneer er
investeringen door de eigenaar worden gedaan of door inkomsten.
Het eigen vermogen neemt af wanneer een eigenaar geld opneemt
uit door uitgaven.
Transacties = economische gebeurtenissen van een bedrijf die door
accountants worden geregistreerd.
Transacties kunnen intern of extern zijn:
Interne transacties = economische gebeurtenissen die volledig
binnen één bedrijf plaatsvinden.
Externe transacties = economische gebeurtenissen tussen het
bedrijf en een externe onderneming.
Elke transactie moet een dubbel effect hebben op de boekhoudkundige
vergelijking. Bijv. wanneer een actief toeneemt, moet er een
overeenkomende afname zijn van een ander actief, een toename van een
specifieke verplichting of een toename van het eigen vermogen.
Financiële overzichten:
Winst- en verliesrekening = presenteert de inkomsten en uitgaven
en het resulterende netto-inkomen of nettoverlies voor een
specifieke periode.
Eigenvermogensoverzicht = vat de veranderingen in het eigen
vermogen voor een specifieke periode samen.
Balans = rapporteert de activa, passiva en het eigen vermogen op
een specifieke datum.
Kasstroomoverzicht = vat informatie samen over de kasinstroom
(ontvangsten) en -uitstroom (betalingen) voor een specifieke
periode.
,Account = een individueel boekhoudkundig verslag van stijgingen en
dalingen in een specifiek actief, passief of eigen vermogen item.
Voor boekhoudkundige doeleinden gebruiken we een T-account met twee
zijdes:
Debet = de linkerkant van een account.
Credit = de rechterzijde van een account.
De normale saldi voor activa en passiva:
Normale saldo = staat aan de kant waar een toename in de rekening
wordt geregistreerd.
Debet- en creditregels en effecten op elk type rekening:
De drie stappen van het registratieproces:
1. Analyseer elke transactie op zijn effecten op de rekeningen.
2. Voer de transactiegegevens in een journaal in.
3. Breng de journaalgegevens over naar de juiste rekeningen in het
grootboek.
Belangrijke bijdragen van het journaal:
Het laat op één plek de volledige effecten van een transactie zien.
Het biedt een chronologisch overzicht van transacties.
Het helpt fouten te voorkomen of te lokaliseren.
Journaliseren = het invoeren van transactiegegevens in het journaal.
Bedrijven maken afzonderlijke journaalposten voor elke transactie.
Grootboek = geeft het saldo van elk van de rekeningen weer en houdt ook
de wijzigingen in deze saldi bij. Het bevat alle activa-, passiva- en
eigenvermogensrekeningen.
Boeking = het overboeken van journaalposten naar de
grootboekrekeningen.
Proefbalans = een lijst met rekeningen en hun saldi op een bepaald
moment. Deze wordt normaal gesproken opgesteld aan het einde van een
boekhoudperiode. In een proefbalans kunnen veel fouten voorkomen door
bijvoorbeeld een transactie die niet is gejournaliseerd of een dubbel
geboekte journaalpost.
De meest voorkomende boekhoudkundige tijdsperioden:
, Een maand
Een kwartaal
Een jaar; een boekhoudkundige tijdsperiode die één jaar duurt, is
een fiscaal jaar.
We maken onderscheid tussen:
Accrual-basis accounting = hieronder registreren bedrijven
transacties die de financiële overzichten van een bedrijf wijzigen in
de perioden waarin de gebeurtenissen plaatsvinden.
Cash-basis accounting = hieronder registreren bedrijven inkomsten
wanneer ze geld ontvangen. Ze registreren een uitgave wanneer ze
geld uitbetalen.
De meeste bedrijven gebruiken accrual-basis accounting, omdat het in
overeenstemming is met de algemeen aanvaarde boekhoudprincipes
(GAAP).
De algemeen aanvaarde boekhoudprincipes:
1. Realisatieprincipe = inkomsten worden erkend op het moment dat
ze worden verdiend en niet per se wanneer de betaling wordt
ontvangen. Dit betekent dat de opbrengst geboekt wordt zodra een
product of dienst geleverd is, ongeacht het moment van de betaling.
2. Matchingprincipe = kosten moeten in dezelfde periode worden
geboekt als de inkomsten waaraan ze gerelateerd zijn. Zo kan de
winst of het verlies correct worden vastgesteld.
3. (Historische) kostenprincipe = activa moet worden gewaardeerd
tegen de oorspronkelijke aankoopprijs, niet tegen de huidige
marktwaarde.
4. Voorzichtigheidsprincipe = bedrijven moeten voorzichtig zijn met het
rapporteren van winst. Kosten en verliezen moeten direct worden
erkend zodra ze bekend zijn, terwijl winst pas erkend wordt wanneer
deze zeker is.
5. Continuïteitsprincipe = de verwachting van toekomstige omzet gaat
uit van de veronderstelling dat de onderneming wordt voortgezet.
Dit rechtvaardigt bepaalde waarderingsmethoden en het feit dat
bedrijven investeringen doen die pas op de lange termijn rendement
opleveren.
Accruals = aanpassingen voor inkomsten die zijn verdiend maar nog niet
in de rekeningen zijn opgenomen, en uitgaven die zijn gemaakt maar nog
niet in de rekeningen zijn opgenomen.
Accrued revenues = opbrengsten voor geleverde diensten die op de
balansdatum nog niet zijn vastgelegd in de boekhouding.
Accrued expenses = kosten die al gemaakt zijn, maar die op de
balansdatum nog niet zijn betaald of geboekt.
Deferrals = uitgaven of inkomsten die worden erkend op een datum later
dan het moment waarop het geld oorspronkelijk werd uitgewisseld.
Prepaid expenses = wanneer bedrijven betalingen van uitgaven
registreren die meer dan één boekhoudperiode ten goede komen,
registreren ze een actief genaamd vooruitbetaalde uitgaven of
vooruitbetalingen.
Week 1 – HS 1 LO 1-5, HS 2 LO 1-3 & HS 3 LO 1-3, 6
Boekhouding – het registratieproces - rekeningen
Boekhouding = identificeert, registreert en communiceert de economische
gebeurtenissen van een organisatie aan geïnteresseerde gebruikers.
Identificatie = een bedrijf identificeert de economische
gebeurtenissen die relevant zijn voor zijn bedrijf.
Registreren = bestaat uit het bijhouden van een systematisch,
chronologisch dagboek van gebeurtenissen, geregistreerd in dollars
of euro’s.
Communicatie = de verzamelde informatie wordt gecommuniceerd
aan geïnteresseerde gebruikers door middel van
boekhoudrapporten. De meest voorkomende van deze rapporten
worden financiële overzichten genoemd.
Er zijn twee brede groepen gebruikers van financiële informatie:
Interne gebruikers = managers die het bedrijf plannen, organiseren
en runnen. Hieronder vallen marketingmanagers;
productiesupervisors etc.
Externe gebruikers = personen en organisaties buiten een bedrijf die
financiële informatie over het bedrijf willen. Bijvoorbeeld
aandeelhouders.
Generally accepted accounting principles (GAAP) = boekhoudprincipes die
algemeen geaccepteerd en universeel beoefend worden.
GAAP gebruikt over het algemeen een van deze twee meetprincipes:
Historische kostprijsprincipe = bedrijven moeten activa registreren
tegen hun kostprijs. Dit geldt niet alleen op het moment dat het
actief wordt gekocht, maar ook gedurende de tijd dat het actief
wordt gebruikt.
Fair value-principe = activa en passiva moeten worden
gerapporteerd tegen fair value; de prijs die wordt ontvangen om een
actief te verkopen of een passief te vereffenen.
Veronderstellingen vormen een basis voor het boekhoudproces.
Twee hoofdveronderstellingen zijn:
Monetaire eenheidsveronderstelling = bedrijven nemen in de
boekhouding alleen transactiegegevens op die in geld kunnen
worden uitgedrukt.
Economische entiteitsveronderstelling = activiteiten van de entiteit
worden gescheiden en onderscheiden gehouden van de activiteiten
van de eigenaar en alle andere economische entiteiten.
Eenmanszaak = de eigenaar is vaak de manager/exploitant van het
bedrijf. Het zijn vaak kleine servicebedrijven. Een eenmanszaak is
persoonlijk aansprakelijk voor alle schulden van het bedrijf.
Vennootschap onder firma = is in eigendom van twee of meer personen.
Elke partner is over het algemeen beperkt persoonlijk aansprakelijk voor
de schulden van de vennootschap.
,Besloten vennootschap = het eigendom is volgens de wet verdeeld in niet-
verdraagbare aandelen van aandeelhouders. Geniet van een beperkte
aansprakelijkheid; de vennootschap is dus niet persoonlijk aansprakelijk
voor de schulden van de rechtspersoon.
Naamloze vennootschap = het eigendom is volgens de wet verdeeld in
overdraagbare aandelen van aandeelhouders. Geniet van een beperkte
aansprakelijkheid; de vennootschap is dus niet persoonlijk aansprakelijk
voor de schulden van de rechtspersoon.
De basis boekhoudkundige vergelijking =
Activa (bezittingen) = passiva (schulden) + eigen vermogen
Activa = middelen die een bedrijf bezit. Het bedrijf gebruikt activa
om activiteiten uit te voeren zoals productie en verkoop. Het
gemeenschappelijke kenmerk van alle activa is het vermogen om
toekomstige diensten of voordelen te leveren (ontvangsten).
Verplichtingen = vorderingen op activa; bestaande schulden en
verplichtingen.
Eigen vermogen = de eigendomsclaim op de totale activa van de
eigenaar. Het is gelijk aan de totale activa min de totale passiva,
omdat de activa van een bedrijf worden geclaimd door schuldeisers
of eigenaren. Het eigen vermogen neemt toe wanneer er
investeringen door de eigenaar worden gedaan of door inkomsten.
Het eigen vermogen neemt af wanneer een eigenaar geld opneemt
uit door uitgaven.
Transacties = economische gebeurtenissen van een bedrijf die door
accountants worden geregistreerd.
Transacties kunnen intern of extern zijn:
Interne transacties = economische gebeurtenissen die volledig
binnen één bedrijf plaatsvinden.
Externe transacties = economische gebeurtenissen tussen het
bedrijf en een externe onderneming.
Elke transactie moet een dubbel effect hebben op de boekhoudkundige
vergelijking. Bijv. wanneer een actief toeneemt, moet er een
overeenkomende afname zijn van een ander actief, een toename van een
specifieke verplichting of een toename van het eigen vermogen.
Financiële overzichten:
Winst- en verliesrekening = presenteert de inkomsten en uitgaven
en het resulterende netto-inkomen of nettoverlies voor een
specifieke periode.
Eigenvermogensoverzicht = vat de veranderingen in het eigen
vermogen voor een specifieke periode samen.
Balans = rapporteert de activa, passiva en het eigen vermogen op
een specifieke datum.
Kasstroomoverzicht = vat informatie samen over de kasinstroom
(ontvangsten) en -uitstroom (betalingen) voor een specifieke
periode.
,Account = een individueel boekhoudkundig verslag van stijgingen en
dalingen in een specifiek actief, passief of eigen vermogen item.
Voor boekhoudkundige doeleinden gebruiken we een T-account met twee
zijdes:
Debet = de linkerkant van een account.
Credit = de rechterzijde van een account.
De normale saldi voor activa en passiva:
Normale saldo = staat aan de kant waar een toename in de rekening
wordt geregistreerd.
Debet- en creditregels en effecten op elk type rekening:
De drie stappen van het registratieproces:
1. Analyseer elke transactie op zijn effecten op de rekeningen.
2. Voer de transactiegegevens in een journaal in.
3. Breng de journaalgegevens over naar de juiste rekeningen in het
grootboek.
Belangrijke bijdragen van het journaal:
Het laat op één plek de volledige effecten van een transactie zien.
Het biedt een chronologisch overzicht van transacties.
Het helpt fouten te voorkomen of te lokaliseren.
Journaliseren = het invoeren van transactiegegevens in het journaal.
Bedrijven maken afzonderlijke journaalposten voor elke transactie.
Grootboek = geeft het saldo van elk van de rekeningen weer en houdt ook
de wijzigingen in deze saldi bij. Het bevat alle activa-, passiva- en
eigenvermogensrekeningen.
Boeking = het overboeken van journaalposten naar de
grootboekrekeningen.
Proefbalans = een lijst met rekeningen en hun saldi op een bepaald
moment. Deze wordt normaal gesproken opgesteld aan het einde van een
boekhoudperiode. In een proefbalans kunnen veel fouten voorkomen door
bijvoorbeeld een transactie die niet is gejournaliseerd of een dubbel
geboekte journaalpost.
De meest voorkomende boekhoudkundige tijdsperioden:
, Een maand
Een kwartaal
Een jaar; een boekhoudkundige tijdsperiode die één jaar duurt, is
een fiscaal jaar.
We maken onderscheid tussen:
Accrual-basis accounting = hieronder registreren bedrijven
transacties die de financiële overzichten van een bedrijf wijzigen in
de perioden waarin de gebeurtenissen plaatsvinden.
Cash-basis accounting = hieronder registreren bedrijven inkomsten
wanneer ze geld ontvangen. Ze registreren een uitgave wanneer ze
geld uitbetalen.
De meeste bedrijven gebruiken accrual-basis accounting, omdat het in
overeenstemming is met de algemeen aanvaarde boekhoudprincipes
(GAAP).
De algemeen aanvaarde boekhoudprincipes:
1. Realisatieprincipe = inkomsten worden erkend op het moment dat
ze worden verdiend en niet per se wanneer de betaling wordt
ontvangen. Dit betekent dat de opbrengst geboekt wordt zodra een
product of dienst geleverd is, ongeacht het moment van de betaling.
2. Matchingprincipe = kosten moeten in dezelfde periode worden
geboekt als de inkomsten waaraan ze gerelateerd zijn. Zo kan de
winst of het verlies correct worden vastgesteld.
3. (Historische) kostenprincipe = activa moet worden gewaardeerd
tegen de oorspronkelijke aankoopprijs, niet tegen de huidige
marktwaarde.
4. Voorzichtigheidsprincipe = bedrijven moeten voorzichtig zijn met het
rapporteren van winst. Kosten en verliezen moeten direct worden
erkend zodra ze bekend zijn, terwijl winst pas erkend wordt wanneer
deze zeker is.
5. Continuïteitsprincipe = de verwachting van toekomstige omzet gaat
uit van de veronderstelling dat de onderneming wordt voortgezet.
Dit rechtvaardigt bepaalde waarderingsmethoden en het feit dat
bedrijven investeringen doen die pas op de lange termijn rendement
opleveren.
Accruals = aanpassingen voor inkomsten die zijn verdiend maar nog niet
in de rekeningen zijn opgenomen, en uitgaven die zijn gemaakt maar nog
niet in de rekeningen zijn opgenomen.
Accrued revenues = opbrengsten voor geleverde diensten die op de
balansdatum nog niet zijn vastgelegd in de boekhouding.
Accrued expenses = kosten die al gemaakt zijn, maar die op de
balansdatum nog niet zijn betaald of geboekt.
Deferrals = uitgaven of inkomsten die worden erkend op een datum later
dan het moment waarop het geld oorspronkelijk werd uitgewisseld.
Prepaid expenses = wanneer bedrijven betalingen van uitgaven
registreren die meer dan één boekhoudperiode ten goede komen,
registreren ze een actief genaamd vooruitbetaalde uitgaven of
vooruitbetalingen.