Samenva'ng alle literatuur: Hendriks, Weijers en overige ar8kelen
Inhoudsopgave
Hoorcollege 1 …….……………………………………………………………………………….. 2
Hoorcollege 2 …………………………………………………………………………………….. 10
Werkgroep 1 …..………………………………………………………………………………... 16
Hoorcollege 3 …………………………………………………………………………………….. 22
Hoorcollege 4 ……………………………………………………………………………………... 31
Werkgroep 2 …………………………………………………………………………………..…. 36
Hoorcollege 5 …………………………………………………………………………………..…. 53
Hoorcollege 6 …………………………………………………………………………………..…. 62
Hoorcollege 7 ……………………………………………………………………………………… 68
Hoorcollege 8 ……………………………………………………………………………………… 75
Werkgroep 4 ……………………………………………………………………………………… 93
,HC1: H1 & H3 (Weijers, 2020), H2 & H29 (Hendriks, 2020)
Weijers H1: Jeugdcriminaliteit: wetenschap, media en poli:ek
1.1 Paniek en urgen-e
Jeugdcriminaliteit zelf neemt de afgelopen jaren af, echter lijkt er sprake van een aanhoudende
paniekstemming onder de mensen dat het de verkeerde kant op gaat met de jeugd.
Uit onderzoek komt dat de Nederlandse media biases vertonen in de berichtgeving over jeugdcriminaliteit.
Hoewel de jeugdcriminaliteit daalt, doet de berichtgeving hierover door de media dat niet, of s?jgt deze
zelfs. Er is vooral een dispropor?onele hoeveelheid aandacht voor high impact crimes (bv. straatroof en
geweld), terwijl deze juist fors zijn afgenomen. Ook zijn er biases over Marokkaanse jeugd en ‘straaFerreur’.
1.2 Bronnen
Er kan beroep worden gedaan op de volgende bronnen om iets te zeggen over de ontwikkeling van
jeugdcriminaliteit (geen enkele van deze bronnen biedt op zichzelf voldoende betrouwbare informa?e):
- Poli?ecijfers.
Media en poli?ek baseren zich alleen op poli?ecijfers. Zijn echter wel aLankelijk van
meldingsbereidheid van slachtoffers en getuigen en van beleidsprioriteiten. Dark number
(delicten die onbekend blijven) is hoog. Straatcriminaliteit, geweld en allochtonen hebben meer
kans terecht te komen in de poli?eregistra?e.
- Zelfrapportages.
Geven een goed beeld van de meestvoorkomende jeugddelicten: zwartrijden, vuurwerk afsteken,
vechten, graffi?, etc. Zelfrapportageonderzoek laat nauwelijks verschillen zien tussen autochtone
en allochtone jongeren. Zelfrapportages zijn wel het minst betrouwbaar.
- Slachtofferenquêtes.
Geven goede indruk van de ontwikkeling van het aantal slachtoffers van misdrijven. ALankelijk van
meldingsbereidheid en bereidheid bij de poli?e om een proces-verbaal op te maken à
presta?eparadox: hoe beter de poli?e zijn werk doet, hoe meer criminaliteit er lijkt te zijn.
1.3 Pendelbewegingen in de criminologie
Er is een voortdurende evolu?e met nieuwe inzichten en waar soms ook oude inzichten weer aandacht
krijgen. Deze pendelbeweging hangt voor een deel samen met bredere maatschappelijke en poli?eke
veranderingen.
Na de tweede wereldoorlog werden de sociologische en sociaalpsychologische theorieën dominant. Vanaf
de jaren 60/70 ontstond er wat kri?ek op deze tradi?onele e?ologische benadering. Tegen eind jaren 80
kwam weer opnieuw meer aandacht voor de sociale achtergronden van jeugdcriminaliteit.
Bindingstheorie van Hirschi (jaren 80): goede bindingen van jongeren met sociale subsystemen (gezin en
school) impliceren een vangnet van sociale controle dat remmend werkt ten aanzien van jeugddelinquen?e.
Eind jaren 90 kri?ek op de werking van poli?e en jus??e. Het concept ‘risicofactor’ diende zich aan:
onderzoek diende risicofactoren voor jeugdcriminaliteit te iden?ficeren.
2
,1.4 Levensloop
Age-crime-curve: snelle toename van delinquent gedrag tot 18 jaar, gevolgd door een daling.
Intussen is de jeugdcriminaliteit echt een apart specialisme binnen de criminologie. Door 2 ontwikkelingen:
1. De afgelopen halve eeuw heee zich in het leven van 12- tot 18-jarigen in de rijke, westerse
samenleving een ingrijpende, ambigue evolu?e voorgedaan: jongeren zijn langer aLankelijk, maar
worden ook veel serieuzer genomen.
2. Er is een verhevigde onderzoeksinteresse op gang gekomen voor de adolescen?e vanuit de
psychologie, psychiatrie, neurologie, sociologie, pedagogiek en gene?ca.
Nieuw in de onderzoeksbenaderingen is het accent op de context van de ontwikkeling van de adolescent
en de concentra?e op problema?sche ontwikkelingen.
Ook is er recent een groeiend belang voor de ‘levenss?jl’ van jongeren en de wisselwerking tussen
levenss?jlen en individuele karaktereigenschappen.
Ook grotere belangstelling voor de ontwikkeling op de langere termijn à life-course onderzoek.
De gedachte dat er een algemene oorzaak is voor het ontstaan van criminaliteit en dat screening deze zou
kunnen ontdekken om vroeg te behandelen, werd verworpen.
Er kwam een nieuw specialisme: ontwikkelingspathologie: concentreert zich op de condi?es waaronder
stoornissen in de ontwikkeling kunnen optreden, voortduren of weer verdwijnen. Er ontstond meer oog
voor de balans tussen risicofactoren en beschermende factoren.
Om als kind goed door een opeenstapeling van ingrijpende veranderingen heen te groeien wordt
aangenomen dat er op minstens 1 levensdomein con?nuïteit nodig is (bv. een goede band met een ouder,
goede presta?es en steun op school, een goede vriend, etc.) à een ‘veilige plaats’.
Soms echter nog steeds een neiging naar determinisme en oudere kri?sche stromingen.
1.5 Geweld
Geweld is een van de meest besproken onderwerpen in het publieke debat. Geweld bij oudere
adolescenten maakt vaak deel uit van een bredere set van problema?sche gedragingen en delicten en van
een zorgelijke levenss?jl. Bij geweld gaat het doorgaans om: jongeren tussen de 15-17, gebrekkige scholing,
zwakke gezinsachtergrond, onvoldoende toezicht, veel leven op straat en slecht ontwikkeld geweten.
1.6 De rela-e met het strafrecht
Maturity gap = discrepan?es in zelfstandigheidsontwikkeling van jongeren: tussen hun langduriger
aLankelijkheid en hun toegenomen inbreng en autonomie.
Voor de jeugdcriminologie is er een belang om zich te richten op gedrag dat valt onder een strafrechtelijke
defini?e van criminaliteit. Er bestaat namelijk een tradi?e om allerlei vormen van ‘overlast’ of als ‘hinderlijk’
of ‘ongepast’ ervaren gedrag als aanleiding voor overheidsingrijpen te beschouwen. Denk aan dingen als
met een blikje bier over straat gaan, kinderen die met elkaar vechten, pestgedrag, iemand uitschelden,
vuurwerk afsteken, etc. Dit gedrag maakt nou eenmaal deel uit van het normale kinderleven.
3
, Weijers H3: Ontwikkeling in jeugdcriminaliteit in het begin van de eenentwin:gste eeuw
Sta?s?eken laten een daling zien in jeugdcriminaliteit, terwijl men het idee heee dat het juist vermeerderd
is, en het vroeger veiliger was dan nu. Ook is de media-aandacht rondom jeugdcriminaliteit toegenomen.
De MJC meet ontwikkelingen in jeugdcriminaliteit op basis van zelfrapportage.
Jeugd: 12 tot 25-jarigen. Onderscheid: strafrechtelijk minderjarigen (12-18) en jongvolwassenen (18-25).
Centrale vraag dit hoofdstuk: ‘Welke ontwikkelingen zijn er in de omvang, aard en afdoening van
jeugdcriminaliteit in de periode 2000 tot 2013?’
3.1 Aantal jeugdigen in de periode 2000-2013
Als het aantal jeugdigen in de popula?e veranderd heee dit gevolg voor de aantallen daders van
criminaliteit. Aantal 12 tot 18-jarigen laat in het begin een lichte toename zien en blije na 2003/4 stabiel.
Aantal 18 tot 25-jarigen is eerst stabiel en neemt na 2006 toe.
3.2 LeeJijd en criminaliteit
Leeeijd en criminaliteit hangen samen. Onder 12 tot 25-jarigen bevinden zich de
meeste verdachten en strafrechtelijke daders. Neemt toe vanaf 12 jaar (dan kunnen jeugdigen pas schuldig
bevonden worden), een piek rond 18-20 jaar en neemt hierna af à age-crime-curve.
3.3 Bronnen om criminaliteit te meten
De omvang van de werkelijke jeugdcriminaliteit is natuurlijk onbekend. Bij benadering onderzoeken:
- Zelfrapportage van delinquent gedrag Meet aantal jongeren dat zegt schuldig te zijn van het
plegen van een delict. Beperking: niet geheel betrouwbaar (onder- of overrapportage).
- Poli?e- en jus??esta?s?eken. Poli?esta?s?eken geven het aantal aangehouden verdachten
(Herkenningsdienstsysteem, HKS). Jus??esta?s?eken geee aantal strafrechtelijke daders (OBJD).
Beperking: niet alle delicten worden bekend of opgehelderd. Ook filtering van delicten: zaken
worden geseponeerd (niet verder behandeld) wegens gebrek aan bewijs (technisch sepot) of
omdat verdere vervolging niet zinvol wordt geacht (beleidssepot).
In 2010 gaf 38% van de jongeren 12-18 aan in het voorafgaande jaar een delict te hebben gepleegd
(zelfrapportage). Ook waren er ruim 24.200 minderjarige verdachten aangehouden wegens misdrijf
(poli?esta?s?eken). Bijna 18.200 strafrechtelijke daders (jus??esta?s?eken).
Iedere bron zelf brengt slechts een deel van de criminaliteit in beeld. Meerdere bronnen bieden ook de
mogelijkheid overeenkomsten en verschillen te onderzoeken.
4