Overzicht
Overzicht 0
College 1 1
College 2 3
College 3 5
College 4 8
College 5 11
College 6 15
College 7 18
College 8: 20
College 9 22
College 10 25
College 11 28
De zaak van de dieren tegen de mensen 30
Basisinformatie 30
Uitwerking thema’s van de colleges 30
,College 1
Het kader van de cursus – Arabische cultuur en islamitische beschaving
Wat bestuderen we wanneer we het hebben over de Arabisch-islamitische beschaving? De centrale stelling is
dat er tussen ongeveer 600 en 1600 in de MENA-regio 'iets' ontstond dat enorme impact heeft gehad op de
wereldgeschiedenis tot vandaag. Maar wat was dat 'iets' precies?
Eerst tijd en ruimte afbakenen. De periode 600-1600 wordt gemarkeerd door twee cruciale momenten: de
zevende eeuw, waarin Arabische identiteit zichtbaar wordt, de islam opkomt en het kalifaat wordt gesticht,
en de zestiende/zeventiende eeuw, waarin de laatste 'Arabische' kalief in 1517 wordt afgezet door de
Osmanen en de Gunpowder Empires het stokje overnemen. Geografisch focussen we op de MENA-regio,
een term die de eurocentrische benaming 'Midden-Oosten' bewust vervangt door een neutralere aanduiding
die ook Noord-Afrika erkent.
Hoe zag deze beschaving eruit?
● Politiek werd zij gedomineerd door het kalifaat in verschillende fases (de Rechtsgeleiden Kaliefen,
Umayyaden, Abbasiden). Het idee van een centraal Arabisch kalifaat bleef bestaan als
religieus-politiek referentiepunt, maar vanaf circa 900 begon een periode van decentralisatie waarin
lokale heersers (emirs en sultans) de feitelijke macht uitoefenden. De Abbasidische kalief in Bagdad
had steeds minder reëel gezag. Na 1258, toen de Mongolen Bagdad veroverden, was er zelfs alleen
nog een marionettenkalifaat in Cairo (1261-1517) dat door de Mamlukken in stand werd gehouden
voor legitimiteit.
● Cultureel werd zij gekenmerkt door het Arabisch als gemeenschappelijke taal, rijke materiële
cultuur, en centrale rol van kennis en literatuur.
● Sociaal was de samenleving uiterst divers en hybrida: niet iedereen was moslim of Arabisch, en
Arabisering was een proces van eeuwen dat bovendien nooit volledig was.
Dit brengt ons bij cruciale nuanceringen. 'Arabisch' verwijst allereerst naar een taalgroep, niet uitsluitend
naar etniciteit. Het Arabisch functioneerde als lingua franca en liturgische taal van de islam, maar veel
moslims spraken het niet als moedertaal. Omgekeerd waren niet alle Arabischtaligen moslim – tot de
negentiende eeuw sprak men in Egypte nog Koptisch. De term 'islamicate', geïntroduceerd door Marshall
1
,Hodgson, helpt hier: het verwijst naar de cultuur van de islamitische wereld in brede zin, niet alleen naar de
islam als religie. Deze beschaving was juist zo vitaal omdat zij open stond voor de erfenis van de klassieke
oudheid, lokale culturele elementen, en uitwisseling met andere religies en beschavingen.
Het college sluit af met een kritische blik op de academische traditie waarin wij deze beschaving bestuderen:
de oriëntalistiek. Vanaf de Middeleeuwen bestudeerde het Westen de islam, vaak met een afbraakwens. In
1613 werd de eerste leerstoel Arabisch in Leiden opgericht. Pas vanaf de Verlichting ontstond genuanceerder
onderzoek. Edward Said's Orientalism (1979) markeerde een paradigmashift door te laten zien hoe het
'Oriënt' een stereotypisch construct was dat koloniale machtsuitoefening legitimeerde. Hoewel Robert
Irwin kritiek had op Said's selectieve corpus en zijn onderschatting van specialistische, politiek betekenisloze
studies, blijft Said's kernpunt staan: wetenschappelijke studie vraagt om kritische zelfreflectie en bewustzijn
van standplaatsgebondenheid. Amin Maalouf benadrukt vandaag het belang van dialoog en verdieping in
'de ander' om kloven in samenleving te overbruggen.
College 1 functioneert dus als conceptueel kompas voor de rest van de cursus. Het waarschuwt tegen
essentialisering (alsof 'de islam' of 'het Arabische' monolithische blokken zijn), benadrukt diversiteit en
hybriditeit, en roept op tot kritisch historisch bewustzijn.
2
, College 2
De Arabieren en het Arabisch – Erfenis en identiteitsvorming
Hoe ontstond er überhaupt een Arabische identiteit in een wereld zonder centrale staat, slechts
gefragmenteerd in stammen? Die historische achtergrond is belangrijk voor alles wat volgt, want zonder deze
pre-islamitische ontwikkelingen is de snelle expansie van de islam en het kalifaat niet te begrijpen.
Late Oudheid (ca. 300-600), de wereld die de Arabieren gaan erven. Volgens Fernand Braudel's concept van
de longue durée moet je eerst naar geografie en landbouwpatronen kijken om te begrijpen waar beschavingen
ontstaan. De grote rijken lagen rondom het Arabisch schiereiland: Egypte langs de Nijl, Mesopotamië tussen
Tigris en Eufraat, het vruchtbare hoogland van Jemen, en de Levant langs de Middellandse Zee. Het
Arabisch schiereiland zelf had weinig landbouwpotentieel en daarom geen lange traditie van statelijkheid.
Politiek werd de regio in de zesde eeuw gedomineerd door twee uitgeputte grootmachten: het Byzantijnse
Rijk (Oost-Romeins, christelijk, controle over Syrië en Egypte) en het Sassanidenrijk (Perzisch, zoroastrisch,
controle over Mesopotamië). Hun eindeloze oorlogen, culminerend in de slag bij Nineveh (627), lieten
beide rijken verzwakt achter – precies op het moment dat de Arabieren hun expansie zouden beginnen.
Tussen deze grootmachten ontstonden Arabische bufferstaatjes die cruciaal blijken voor de ontwikkeling
van Arabhood. De Ghassaniden (vazallen van Byzantium, monofysiet-christelijk) en de Lakhmiden (vazallen
van de Sassaniden, nestoriaans-christelijk) hadden een strategische functie: grensbewaking en controle over
handelsroutes. Maar veel belangrijker was hun culturele rol. In al-Hira, de hoofdstad van de Lakhmiden,
ontstond voor het eerst een politieke cultuur die trots was op Arabisch-zijn. De Lakhmidische koningen
noemden zich "koningen van de Arabieren", sponsorden Arabische dichters, en schreven als eerste elite in
het Arabisch in plaats van Aramees. Hier ontwikkelde zich een literaire traditie en ontstond het Arabische
schrift, later verfijnd tot het Kufische schrift.
Hoe kon een overkoepelende Arabische identiteit ontstaan in een samenleving die gefragmenteerd was in
stammen? Robert Hoyland schetst vijf fases.
1. In het eerste millennium BCE waren er losse sociale groepen die varianten van dezelfde taal spraken,
maar zonder gemeenschappelijke identiteit.
3