De Geo 3VWO H5 Stad en bevolking in Amerika
Uittreksels Basisboek
B22 Onderzoeksplan
► Stappenplan geografisch onderzoek (figuur 1.29):
Stap 1 Wat ga je doen? – Vragen stellen
Gebied, onderwerp, bronnen, hoofd- en deelvragen.
Stap 2 Hoe ga je het doen? – Plannen
Tijd, personen, werkverdeling.
Stap 3 Doen! – Informatie verzamelen en verwerken
Bronnen lezen en verwerken, vragen beantwoorden.
Stap 4 Laten zien – Presenteren
Presentatie
Stap 5 Terugblik
Samenwerking, reflectie
B23 Hoofd- en deelvragen
► Hoofdvraag = één centrale vraag + deelvragen.
● Goede hoofdvraag bevat een onderwerp (wat) en gebied (waar), soms ook de
periode.
● Goede deelvragen:
■ Ze behandelen elk een stukje van de hoofdvraag.
■ Er zijn niet te veel deelvragen.
■ Ze staan in een logische volgorde.
B24 Aardrijkskundige vragen
► Er zijn vijf soorten aardrijkskundige vragen.
● Beschrijvende vragen. Deze vragen beginnen met woorden als ‘wat’, ‘waar’ of ‘hoe’.
● Verklarende vragen. Deze vragen beginnen met woorden als ‘waarom’, ‘waardoor’ of
‘hoe komt het’. Het gaat dus om oorzaken.
● Voorspellende vragen. Deze zijn toekomstgericht.
● Waarderende vragen. Waarderen betekent dat je bekijkt of iets goed of slecht is.
● Probleemoplossende vragen. Het antwoord op een probleemoplossende vraag is
vaak een voorstel, een advies of een plan.
B64 Klimaatsysteem van Köppen
► Köppen onderscheidde vijf klimaatzones:
A tropisch regenklimaat
B droog klimaat
C zeeklimaat (maritiem klimaat)
D landklimaat (continentaal klimaat)
E koud klimaat (poolklimaat of polair klimaat)
● Vier gebieden (A, C, D en E) onderscheiden door temperatuur.
De zone met het B-klimaat wordt bepaald door neerslag.
● Onderverdelingen in elk klimaat:
■ BW: zeer droog woestijnklimaat.
BS: minder droog steppeklimaat.
■ Kleine letters bij klimaten A, C en D 🡪 voorkomen van droge tijd.
, f = fehlt (= ontbreekt): droge tijd ontbreekt.
s = sommer (= zomer): droge tijd in de zomer.
w = winter (= winter): droge tijd in de winter.
■ EF: poolklimaat met (eeuwige) sneeuw in poolgebieden
EH: poolklimaat met (eeuwige) sneeuw in hooggebergte
ET: toendra
B136 Natuurlijke bevolkingsgroei
► De bevolking van een gebied verandert door natuurlijke factoren en sociale
factoren.
Natuurlijke bevolkingsgroei: veranderingen door geboorte en sterfte.
● Het geboortecijfer is het aantal geboorten per 1.000 inwoners per jaar.
Het sterftecijfer is het aantal sterfgevallen per jaar per 1.000 inwoners.
● Als er in een jaar meer mensen geboren worden dan dat er sterven, is er een
geboorteoverschot. Omgekeerde: sterfteoverschot.
B137 Sociale bevolkingsgroei
► Sociale bevolkingsgroei: verandering van bevolkingsaantal doordat mensen uit een
gebied vertrekken, of zich er vestigen. Het verhuizen van het ene woongebied naar het
andere woongebied noem je migratie.
● Migratiesaldo is de som van vestiging en vertrek. Vestigingsoverschot: meer
mensen vestigen zich dan dat er uit dat gebied vertrekken. Omgekeerd:
vertrekoverschot.
B138 Bevolkingscijfers: absoluut en relatief
► Twee manieren van weergeven bevolkingscijfers:
● absolute getallen: aantallen en hoeveelheden
● relatieve getallen: promillages
B145 Immigratie en emigratie
► Migratie heeft twee vormen: binnenlandse en buitenlandse migratie.
Emigratie: het verlaten van een land.
Immigratie: het binnenkomen in een land.
● Redenen om te verhuizen:
■ pushfactoren of afstotingsfactoren: redenen om te vertrekken.
Voorbeelden: armoede, werkloosheid.
■ pullfactoren of aantrekkingsfactoren: redenen die een gebied aantrekkelijk maken.
Voorbeelden: werk, natuurlijke factoren, zoals landschap en klimaat.
B146 Arbeidsmigranten
►Veel mensen verhuizen om economische redenen.
● Economische migranten of arbeidsmigranten: mensen die hun woongebied
verlaten door gebrek aan werk en geld.
■ Seizoensmigratie: migratie voor een korte periode om ergens anders te werken.
■ Kennismigranten: arbeidsimmigranten die vanwege hun kennis naar een land
komen. Gevolg voor land van herkomst: braindrain.
Uittreksels Basisboek
B22 Onderzoeksplan
► Stappenplan geografisch onderzoek (figuur 1.29):
Stap 1 Wat ga je doen? – Vragen stellen
Gebied, onderwerp, bronnen, hoofd- en deelvragen.
Stap 2 Hoe ga je het doen? – Plannen
Tijd, personen, werkverdeling.
Stap 3 Doen! – Informatie verzamelen en verwerken
Bronnen lezen en verwerken, vragen beantwoorden.
Stap 4 Laten zien – Presenteren
Presentatie
Stap 5 Terugblik
Samenwerking, reflectie
B23 Hoofd- en deelvragen
► Hoofdvraag = één centrale vraag + deelvragen.
● Goede hoofdvraag bevat een onderwerp (wat) en gebied (waar), soms ook de
periode.
● Goede deelvragen:
■ Ze behandelen elk een stukje van de hoofdvraag.
■ Er zijn niet te veel deelvragen.
■ Ze staan in een logische volgorde.
B24 Aardrijkskundige vragen
► Er zijn vijf soorten aardrijkskundige vragen.
● Beschrijvende vragen. Deze vragen beginnen met woorden als ‘wat’, ‘waar’ of ‘hoe’.
● Verklarende vragen. Deze vragen beginnen met woorden als ‘waarom’, ‘waardoor’ of
‘hoe komt het’. Het gaat dus om oorzaken.
● Voorspellende vragen. Deze zijn toekomstgericht.
● Waarderende vragen. Waarderen betekent dat je bekijkt of iets goed of slecht is.
● Probleemoplossende vragen. Het antwoord op een probleemoplossende vraag is
vaak een voorstel, een advies of een plan.
B64 Klimaatsysteem van Köppen
► Köppen onderscheidde vijf klimaatzones:
A tropisch regenklimaat
B droog klimaat
C zeeklimaat (maritiem klimaat)
D landklimaat (continentaal klimaat)
E koud klimaat (poolklimaat of polair klimaat)
● Vier gebieden (A, C, D en E) onderscheiden door temperatuur.
De zone met het B-klimaat wordt bepaald door neerslag.
● Onderverdelingen in elk klimaat:
■ BW: zeer droog woestijnklimaat.
BS: minder droog steppeklimaat.
■ Kleine letters bij klimaten A, C en D 🡪 voorkomen van droge tijd.
, f = fehlt (= ontbreekt): droge tijd ontbreekt.
s = sommer (= zomer): droge tijd in de zomer.
w = winter (= winter): droge tijd in de winter.
■ EF: poolklimaat met (eeuwige) sneeuw in poolgebieden
EH: poolklimaat met (eeuwige) sneeuw in hooggebergte
ET: toendra
B136 Natuurlijke bevolkingsgroei
► De bevolking van een gebied verandert door natuurlijke factoren en sociale
factoren.
Natuurlijke bevolkingsgroei: veranderingen door geboorte en sterfte.
● Het geboortecijfer is het aantal geboorten per 1.000 inwoners per jaar.
Het sterftecijfer is het aantal sterfgevallen per jaar per 1.000 inwoners.
● Als er in een jaar meer mensen geboren worden dan dat er sterven, is er een
geboorteoverschot. Omgekeerde: sterfteoverschot.
B137 Sociale bevolkingsgroei
► Sociale bevolkingsgroei: verandering van bevolkingsaantal doordat mensen uit een
gebied vertrekken, of zich er vestigen. Het verhuizen van het ene woongebied naar het
andere woongebied noem je migratie.
● Migratiesaldo is de som van vestiging en vertrek. Vestigingsoverschot: meer
mensen vestigen zich dan dat er uit dat gebied vertrekken. Omgekeerd:
vertrekoverschot.
B138 Bevolkingscijfers: absoluut en relatief
► Twee manieren van weergeven bevolkingscijfers:
● absolute getallen: aantallen en hoeveelheden
● relatieve getallen: promillages
B145 Immigratie en emigratie
► Migratie heeft twee vormen: binnenlandse en buitenlandse migratie.
Emigratie: het verlaten van een land.
Immigratie: het binnenkomen in een land.
● Redenen om te verhuizen:
■ pushfactoren of afstotingsfactoren: redenen om te vertrekken.
Voorbeelden: armoede, werkloosheid.
■ pullfactoren of aantrekkingsfactoren: redenen die een gebied aantrekkelijk maken.
Voorbeelden: werk, natuurlijke factoren, zoals landschap en klimaat.
B146 Arbeidsmigranten
►Veel mensen verhuizen om economische redenen.
● Economische migranten of arbeidsmigranten: mensen die hun woongebied
verlaten door gebrek aan werk en geld.
■ Seizoensmigratie: migratie voor een korte periode om ergens anders te werken.
■ Kennismigranten: arbeidsimmigranten die vanwege hun kennis naar een land
komen. Gevolg voor land van herkomst: braindrain.