Cel signalering
Communicatie tussen cellen bestaat vaak uit het omzetten van signalen van de ene vorm naar de
andere. Dit heet signaaltransductie. Signaaltransductie begint als een receptor van een cel een
extracellulair signaal ontvangt en dat omzet naar een intracellulair signaal.
Een signaalmolecuul, ook wel een ligand, zal binden aan een receptor van de target cel. Hoe goed
een receptor met een ligand kan binden heet de affiniteit. De affiniteit heeft invloed op of en hoe
een receptor reageert op de binding met een ligand. De mate van affiniteit wordt weergegeven met
Kd, waarbij de Kd de concentratie is waarbij 50% van de receptoren bezet is.
Er bestaan verschillende soorten van signalering, die voordeling zijn voor verschillende liganden en
afstanden:
1. Endocrien: hierbij wordt een signaal afgegeven aan het hele lichaam, voornamelijk via de
bloedbaan. Dit gebeurt bijvoorbeeld bij hormonen.
2. Paracrien: bij deze vorm worden signaalmoleculen afgegeven aan de extracellulaire matrix,
waardoor ze in de buurt blijven van de signalerende cel. Het zijn dus lokale signalen naar cellen
dichtbij (of naar de cel zelf -> autocrien).
3. Neuronaal: dit is ook een vorm van signalering op lange afstand, maar dan specifiek. Via
axonen geven neuronen signalen door naar specifieke targetcellen. Dit doen ze via een
actiepotentiaal.
, 4. Contact-afhankelijk: cellen maken hierbij direct contact door moleculen die in het
celmembraan zitten. De signalerende cel heeft een signaal molecuul en bindt deze aan een
ontvangende receptor van de target cel.
Cellen kunnen enorm veel signalen tegelijk ontvangen. Afhankelijk van al die signalen maken cellen
bepaalde beslissingen. Wanneer een cel geen signalen ontvangt zal de cel overgaan tot apoptose.
Cellen zijn dus afhankelijk van signalen voor hun overleving.
Dit kan misgaan: cellen kunnen zichzelf overlevingssignalen sturen of het apoptose systeem
uitschakelen. Tumoren doen dat bijvoorbeeld.
Er zijn verschillende moleculen die kunnen functioneren als ligand. De drie bekendste zijn: steroïden,
eiwitten en peptiden. Hoe die signalering dan plaatsvindt is afhankelijk van het soort molecuul en de
bepaalde eigenschappen van die moleculen, zoals de reactie op water.
Afhankelijk van het soort molecuul zijn er ook verschillende soorten receptoren. Je hebt receptoren
die aan het cel oppervlak zitten, maar ook receptoren die in het cytoplasma te vinden zijn.
Hydrofobe moleculen, zoals steroïden, kunnen door het celmembraan heen diffunderen en zullen
binden aan de cytoplasmatische receptoren.
Communicatie tussen cellen bestaat vaak uit het omzetten van signalen van de ene vorm naar de
andere. Dit heet signaaltransductie. Signaaltransductie begint als een receptor van een cel een
extracellulair signaal ontvangt en dat omzet naar een intracellulair signaal.
Een signaalmolecuul, ook wel een ligand, zal binden aan een receptor van de target cel. Hoe goed
een receptor met een ligand kan binden heet de affiniteit. De affiniteit heeft invloed op of en hoe
een receptor reageert op de binding met een ligand. De mate van affiniteit wordt weergegeven met
Kd, waarbij de Kd de concentratie is waarbij 50% van de receptoren bezet is.
Er bestaan verschillende soorten van signalering, die voordeling zijn voor verschillende liganden en
afstanden:
1. Endocrien: hierbij wordt een signaal afgegeven aan het hele lichaam, voornamelijk via de
bloedbaan. Dit gebeurt bijvoorbeeld bij hormonen.
2. Paracrien: bij deze vorm worden signaalmoleculen afgegeven aan de extracellulaire matrix,
waardoor ze in de buurt blijven van de signalerende cel. Het zijn dus lokale signalen naar cellen
dichtbij (of naar de cel zelf -> autocrien).
3. Neuronaal: dit is ook een vorm van signalering op lange afstand, maar dan specifiek. Via
axonen geven neuronen signalen door naar specifieke targetcellen. Dit doen ze via een
actiepotentiaal.
, 4. Contact-afhankelijk: cellen maken hierbij direct contact door moleculen die in het
celmembraan zitten. De signalerende cel heeft een signaal molecuul en bindt deze aan een
ontvangende receptor van de target cel.
Cellen kunnen enorm veel signalen tegelijk ontvangen. Afhankelijk van al die signalen maken cellen
bepaalde beslissingen. Wanneer een cel geen signalen ontvangt zal de cel overgaan tot apoptose.
Cellen zijn dus afhankelijk van signalen voor hun overleving.
Dit kan misgaan: cellen kunnen zichzelf overlevingssignalen sturen of het apoptose systeem
uitschakelen. Tumoren doen dat bijvoorbeeld.
Er zijn verschillende moleculen die kunnen functioneren als ligand. De drie bekendste zijn: steroïden,
eiwitten en peptiden. Hoe die signalering dan plaatsvindt is afhankelijk van het soort molecuul en de
bepaalde eigenschappen van die moleculen, zoals de reactie op water.
Afhankelijk van het soort molecuul zijn er ook verschillende soorten receptoren. Je hebt receptoren
die aan het cel oppervlak zitten, maar ook receptoren die in het cytoplasma te vinden zijn.
Hydrofobe moleculen, zoals steroïden, kunnen door het celmembraan heen diffunderen en zullen
binden aan de cytoplasmatische receptoren.