Samenvatting Jeugdrecht
Hoofdstuk 2 Minderjarigheid
Juridisch ouderschap is wie volgens de wet familie is. Juridisch ouderschap is cruciaal voor
afstammingsrecht en is dwingend recht. Het is van belang dat het kind minimaal één ouder heeft en
maximaal twee ouders. Uitgangspunt is dat het zo snel mogelijk moet aansluiten aan de biologische
werkelijkheid. Maar door ontwikkelingen valt het afstammingsrecht niet altijd samen met de biologische
werkelijkheid. Het EVRM heeft rechtstreekse werking, derhalve moet de rechtelijke macht alle
wetgeving en bestuur direct aan het EVRM toetsen en personen in Nederland kunnen bij de rechter
tegen beslissingen van de overheid bepalingen uit het EVRM kunnen inroepen. Daarnaast moet er
worden gedacht aan de richtinggevende uitspraken van het Europees Hof voor Rechten van de Mens
(EHRM) en aan het Kinderrechtenverdrag (IVRK).
Varianten van juridisch ouderschap
Art. 1:198 en 1:199 BW
Moeder door geboorte
Mater semper certa est: door de geboorte is het altijd zeker wie de moeder is. De vrouw die het kind ter
aarde brengt, wordt als juridische moeder van het kind gezien.
Ouder van rechtswege
Vader van het kind is de man die op het moment van de geboorte van het kind gehuwd is of een
geregisterd partnerschap heeft met de geboortemoeder.
Moederschap van rechtswege voor de tweede moeder mogelijk, daarbij moet net als bij vaderschap van
rechtswege sprake zijn van een formele relatie met de geboortemoeder op het moment van de geboorte
van het kind en het kind moet, afwijkend van het uitgangspunt voor juridische ouderschap, zijn verwekt
door kunstmatige inseminatie met behulp van een onbekende donor.
Ouder door erkenning
Erkenning schept een juridische relatie tussen de man die het kind erkent en het kind. Daarvoor dient de
man bij de burgerlijke stand van de gemeente te verklaren dat hij het kind erkent. Hiervoor is
toestemming van de moeder en de minderjarige van 12 jaar en ouder vereist. Er is een vergelijkbare
alternatieve weg voor de mogelijkheid voor vrouwenparen om een kind te krijgen via erkenning.
Ouder via rechtelijke vaststelling
Gaat om partners die geen juridisch ouder willen zijn. Op grond van de conclusie dat de man de
verwekker was, legde de rechter op verzoek van de moeder het juridische vaderschap op aan de man.
Art. 1:207 lid 1 BW: vergelijkbare procedure ontwikkeld voor een vrouw die het meemoederschap
ontkent. Uiteraard gaat het hier niet om verwekkerschap en kan deze beslissing dus niet worden
gebaseerd op een biologische gegeven, maar “op grond dat deze als levensgezel van de moeder
ingestemd heeft met een daad die verwekking van het kind tot gevolg kan hebben gehad”.
Ouder via adoptie
Alle gevolgen die de Nederlandse wet aan het ouderschap verbindt, zijn ook van toepassing op de
ouders die door adoptie een kind krijgen.
Gevolgen van ouderschap
1
, • Familierechtelijke betrekkingen tussen kind, zijn ouders en bloedverwanten;
• Gezagsrecht, art. 1:251 BW: wie er zeggenschap heeft over het kind, is vaak afhankelijk
van afstamming;
• Omgangsrechten: recht om het kind te mogen zien;
• Onderhoudsverplichting: zijn verantwoordelijk voor financiële onderhoud;
• Erfrechtelijke gevolgen;
• Naamrecht: juridische ouders geven achternaam en kiezen voornaam;
• Bij adoptie krijg het kind een Nederlandse nationaliteit.
Ouderlijk gezag
Ouderlijk gezag heeft uitsluitend betekenis voor de opvoedingsrelatie en tot het 18 e jaar van de jeugdige.
Ouderlijk gezag is onlosmakelijk verbonden met en beperkt tot de wettelijke grens van minderjarigheid
(art.1:222 BW). Alle minderjarige staan onder gezag van beide ouders of één ouder alleen, of een voogd
ex art. 1:245 BW. Het is dwingend recht, ouderlijk gezag kan alleen worden beperkt of afgenomen met
een maatregel van kinderbescherming door de kinderrechter. Ouders hebben in principe de vrijheid wat
betreft de opvoeding en verzorging van het kind, maar de autonomie van de ouders wordt aan de banen
gelegd door publiekrechtelijke bepalingen. Ouderlijk gezag wordt ook wel als doelbevoegdheid
beschouwd: de rechten en plichten voortkomend uit gezag dienen het belang van het kind. Drie
ingrijpende veranderingen van het gezagsrecht zijn: toenemende autonomie van minderjarigen,
losgekoppeld van het huwelijk en de kring van personen die gezag kunnen krijgen zijn uitgebreid.
Wat houdt gezag in?
Art. 1:125 BW: “de persoon van de minderjarige, het bewind over zijn vermogen en zijn
vertegenwoordiging in burgerlijke handelingen, zowel in als buiten rechte”. Wat het eerste punt betreft
wordt vervolgens gesteld dat het gezag in de eerste plaats de opvoeding en verzorging van het kind
betreft ex art. 1:147 lid 1 BW. Op grond van art. 1:247 lid 2 BW mogen ouders in de opvoeding geen
geestelijk of lichamelijke geweld of enige andere vernederende behandeling toepassen. Ten tweede moet
een de ouder met gezag bewind over het vermogen van een minderjarige voeren en is aansprakelijk voor
de schade als gevolg van slecht bewind (art. 1:253j BW). Ten derde is de ouder met gezag ook de
wettelijke vertegenwoordiger van de minderjarige. De minderjarige is handelingsonbekwaam en op
eigen verrichten rechtshandelingen zijn door de ouders vernietigbaar.
Daarnaast geldt als uitgangspunt dat de minderjarige in het personen- en familierecht proces onbekwaam
is. Dit betekend dat behoudens wettelijke uitzonderingen hij niet zelfstandig een procedure kan starten of
in hoger beroep kan gaan. Op grond van art. 1:250 BW kan bij conflicten tussen ouders en kind een
bijzondere curator worden benoemd door de rechter.
Wie heeft er gezag?
Twee uitgangspunten:
Ten eersten worden categorieën in het belang van het kind gesloten van gezag ex art. 1:246 BW. 16- en
17- jarigen kunnen overigens wel hun kind erkennen en zo juridisch ouderschap over hun kind
verwerven op grond van art. 1:204 BW.
Ten tweede is in Nederland het aantal ouders met gezag beperkt tot twee.
Alle minderjarige staan onder gezag, maar als er geen ouders zijn of als zij het gezag niet kunnen of
mogen uitoefenen dan oefent een voogd – natuurlijk persoon of rechtspersoon – het gezag over de
minderjarige uit.
Scheiding en gezag
Op grond van art. 1:251 lid 2 BW wordt het gezamenlijk gezag in beginsel voortgezet na scheiding.
Hadden beide ouders voor de scheiding samen gezag, geldt deze regel ook daarna. Daarmee hebben
2
,beide ouders in principe evenveel zeggenschap over hun minderjarige kinderen, ook in al die gevallen
waarin de kinderen bij een van de ouders wonen. Op grond van art. 1:247 lid 3 BW bevat ouderlijk
gezag de ontwikkeling van de banden van zijn kind met de andere ouder te bevorderen. Uitgangspunt is
ook dat een minderjarige met twee gezagsouders ook na het einde van de relatie van de ouders recht
heeft op een gelijkwaardige verzorging en opvoeding door beide ouders (art. 1:247 lid 4 BW). Ouders
moeten een ouderschapsplan opstellen ex art. 850 lid 2 Rv met daarin afspraken over hun voortgezet
ouderschap na de scheiding. Daarin staan afspraken over de opvoeding en kinderalimentatie (art. 815 lid
3 Rv).
Co-ouderschap is dat in de uitoefening van het gezag beide ouders een evenredig deel van de verzorging
en opvoeding van hun kinderen op zich nemen. In het geval echtgenoten er met of zonder mediation niet
uitkomen kan het geschil worden voorgelegd aan de rechter.
Éénhoofdig gezag
Hoewel gezamenlijk gezag na scheiding het uitgangpunt is, kan een ouder de rechtbank verzoeken om
het gezag over de jeugdige alleen aan deze ouder toe te wijzen. Dit moet aannemelijk worden gemaakt
op grond van art. 251 lid 1 onder a BW, dat het kind bij gezamenlijk voortgezet gezag klem of verloren
zal raken tussen de ouders, terwijl het niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende
verbetering zal komen of het door de rechter – op advies van de Raad van Kinderbescherming –
noodzakelijk wordt geacht.
Minderjarigheid
Het jeugdrecht hanteert vaste leeftijdsgrenzen, maar houdt rekening met een dynamisch kindbeeld. Dat
wil zeggen dat zo goed mogelijk recht wordt gedaan aan de ontwikkeling richting autonomie en aan de
toenemende eigen verantwoordelijkheid van kinderen (art. 5 IVRK).
Kinderen onder de 12 jaar kunnen niet worden veroordeeld en voor 12- tot 18-jarigen geldt het
jeugdstrafrecht. Eenzelfde fasering geldt voor handelingsonbekwaamheid.
Risicoaansprakelijkheid stelt bij schade toegebracht door kinderen onder de 14 jaar ouders aansprakelijk
(art. 6:169 lid 1 BW). Op grond van het tweede lid zijn ouders van 15- en 16-jarigen aansprakelijk, tenzij
zij kunnen aantonen dat het niet aan hen verweten kan worden dat zij de gedragingen van het kind niet
hebben verhinderd. Vanaf 16 jaar zijn kinderen zelf aansprakelijk voor de gedragingen die anderen
schade toebrengen.
Minderjarigheid en ouderlijk gezag
Kenmerkend aan minderjarigen is dat zij onder gezag staan, op grond van art. 1:145 lid 2 en lid 4 BW
heeft gezag betrekking op de persoon van de minderjarige, het beheer over zijn vermogen en zijn
vertegenwoordiging in burgerlijke handelingen. Een meisje van 16 of 17 jaar kan de rechter vragen om
meerderjarig te worden verklaren, waardoor zij is staat is op haar beurt het gezag over haar kind uit te
oefenen.
Handelingsonbekwaam
Kinderen kunnen niet zelfstandig in juridisch verkeer optreden, noch zelfstandig financiële handelingen
verrichten. Art. 1:234 lid 1 BW: een minderjarige is bekwaam rechtshandelingen te verrichten mits hij
met toestemming van zijn wettelijke vertegenwoordiger handelt. Deze toestemming wordt verondersteld
te zijn verleend aan de minderjarige indien het een rechtshandeling betreft waarvan in het
maatschappelijk verkeer gebruikelijk is dat minderjarige van zijn leeftijd deze zelfstandig verrichten
(overeenkomstig uit het derde lid). Het uitgangspunt van wettelijke erkenning van maatschappelijke
zelfstandigheid van jongeren zien we tevens terug in twee kwesties: de toestemming van een medische
behandeling en het hoorrecht van minderjarigen.
3
, Medische behandelingen
Onder de twaalf jaar speelt de mening van het kind geen rol en bepalen de ouders van het kind of er
toestemming wordt gegeven.
Tussen de 12 en 16 jaar wordt behalve toestemming van de ouders ook toestemming van de
minderjarige vereist, tenzij het kind wilsonbekwaam wordt geacht en tenzij een dergelijke ingreep
zonder meer als onvermijdelijk wordt gezien om een ernstig nadeel voor de minderjarige te voorkomen
(art. 7:450 lid 2 BW). Belangrijk is dat indien een kind tegen de wens van de ouders blijft aandringen en
die naar oordeel van de arts “weloverwogen blijft wensen” de stem van de minderjarige uiteindelijk de
doorslag geeft (zaak van 12-jarige David).
Minderjarige vanaf 16 jaar beslissen zelf over een medische behandeling, voor zover hij in redelijke staat
wordt geacht tot een redelijke afweging van de voors en tegens daarvan ex art. 7:447 BW.
Hoorrecht en procespositie
Kinderen van 12 jaar en ouder moeten in de gelegenheid worden gesteld om te worden gehoord in
procedures over ouderlijk gezag, voogdij en echtscheiding, terwijl dat bij jongere kinderen mag maar
niet verplicht is.
In Nederland worden minderjarige die wegens de verdenking van een strafbaar feit voor de rechter
moeten verschijnen altijd zelf aan het woord gelaten.
Recht op participeren – Hoorrecht van de minderjarige. Bij hoorrecht op het gebied van civiele
jeugdrecht moeten minderjarigen vanaf 12 jaar door de rechter in de gelegenheid worden gesteld om hun
mening te geven. Dit wordt aangeduid als het recht op participatie. Dit houdt allerminst is dat de rechter
zonder meer gevolg dient te geven aan de wensen van de minderjarige, maar wel dat deze de
gelegenheid krijgt om zijn mening goed naar voren te brengen en dat daaraan “passend belang” dient te
worden gehecht. Dit laatste betekend dat de rechter ingaat op hetgeen de minderjarige naar voren brengt
en motiveert waarom en in hoeverre zijn beslissing aansluit dan wel afwijkt van de wensen van de
minderjarige. Recent heeft de Hoge Raad duidelijk gemaakt dat de rechter zeer goede redenen moet
aanvoeren om een minderjarige van 12 jaar en ouder niet te horen.
Recht op initiëren – procespositie van de minderjarige. In Nederland geldt het uitgangpunt van
procesbekwaamheid van minderjarigen in familie- en jeugdprocedures. De minderjarige wordt in
procedures vertegenwoordigd door zijn ouders met gezag of voogd. Er zijn echter veel uitzonderingen.
Hoofdstuk 3: Jeugdhulp en Jeugdbescherming
Ouders kunnen op meerdere manieren worden bijgestaan in de verzorging en opvoeding van hun
kinderen: op vrijwillige basis, waarbij weer wordt onderscheiden tussen vrij en niet vrij toegankelijke
jeugdhulp, of op gedwongen basis, via jeugdbeschermingsmaatregel, jeugdreclassering of gesloten
jeugdhulp. Als ouders behoefte hebben aan ondersteuning of advies, of het niet alleen redden in de
opvoeding of verzorging van hun kind, kunnen ze in principe een beroep doen op artsen,
maatschappelijk werkers, pedagogen, psychologen en psychiaters.
De jeugdwet geeft aan hoe taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden over de verschillende
instanties in het systeem van jeugdhulp zijn verdeeld. Bij jeugdbescherming gaat het om de situatie
waarin de overheid via de rechter, en doorgaans op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming, in
het belang van het kind dwingend ingrijpt in het gezinsleven. De twee belangrijkste ingrepen zijn de
ondertoezichtstelling en de maatregel van gezagsbeëindiging.
De Jeugdwet
Er is sprake van decentralisatie, dit betekend dat voor het eerst de verantwoordelijkheid voor het
aanbieden van alle zorg voor jeugdigen werd ondergebracht bij één instantie, namelijk de gemeente. Met
4
Hoofdstuk 2 Minderjarigheid
Juridisch ouderschap is wie volgens de wet familie is. Juridisch ouderschap is cruciaal voor
afstammingsrecht en is dwingend recht. Het is van belang dat het kind minimaal één ouder heeft en
maximaal twee ouders. Uitgangspunt is dat het zo snel mogelijk moet aansluiten aan de biologische
werkelijkheid. Maar door ontwikkelingen valt het afstammingsrecht niet altijd samen met de biologische
werkelijkheid. Het EVRM heeft rechtstreekse werking, derhalve moet de rechtelijke macht alle
wetgeving en bestuur direct aan het EVRM toetsen en personen in Nederland kunnen bij de rechter
tegen beslissingen van de overheid bepalingen uit het EVRM kunnen inroepen. Daarnaast moet er
worden gedacht aan de richtinggevende uitspraken van het Europees Hof voor Rechten van de Mens
(EHRM) en aan het Kinderrechtenverdrag (IVRK).
Varianten van juridisch ouderschap
Art. 1:198 en 1:199 BW
Moeder door geboorte
Mater semper certa est: door de geboorte is het altijd zeker wie de moeder is. De vrouw die het kind ter
aarde brengt, wordt als juridische moeder van het kind gezien.
Ouder van rechtswege
Vader van het kind is de man die op het moment van de geboorte van het kind gehuwd is of een
geregisterd partnerschap heeft met de geboortemoeder.
Moederschap van rechtswege voor de tweede moeder mogelijk, daarbij moet net als bij vaderschap van
rechtswege sprake zijn van een formele relatie met de geboortemoeder op het moment van de geboorte
van het kind en het kind moet, afwijkend van het uitgangspunt voor juridische ouderschap, zijn verwekt
door kunstmatige inseminatie met behulp van een onbekende donor.
Ouder door erkenning
Erkenning schept een juridische relatie tussen de man die het kind erkent en het kind. Daarvoor dient de
man bij de burgerlijke stand van de gemeente te verklaren dat hij het kind erkent. Hiervoor is
toestemming van de moeder en de minderjarige van 12 jaar en ouder vereist. Er is een vergelijkbare
alternatieve weg voor de mogelijkheid voor vrouwenparen om een kind te krijgen via erkenning.
Ouder via rechtelijke vaststelling
Gaat om partners die geen juridisch ouder willen zijn. Op grond van de conclusie dat de man de
verwekker was, legde de rechter op verzoek van de moeder het juridische vaderschap op aan de man.
Art. 1:207 lid 1 BW: vergelijkbare procedure ontwikkeld voor een vrouw die het meemoederschap
ontkent. Uiteraard gaat het hier niet om verwekkerschap en kan deze beslissing dus niet worden
gebaseerd op een biologische gegeven, maar “op grond dat deze als levensgezel van de moeder
ingestemd heeft met een daad die verwekking van het kind tot gevolg kan hebben gehad”.
Ouder via adoptie
Alle gevolgen die de Nederlandse wet aan het ouderschap verbindt, zijn ook van toepassing op de
ouders die door adoptie een kind krijgen.
Gevolgen van ouderschap
1
, • Familierechtelijke betrekkingen tussen kind, zijn ouders en bloedverwanten;
• Gezagsrecht, art. 1:251 BW: wie er zeggenschap heeft over het kind, is vaak afhankelijk
van afstamming;
• Omgangsrechten: recht om het kind te mogen zien;
• Onderhoudsverplichting: zijn verantwoordelijk voor financiële onderhoud;
• Erfrechtelijke gevolgen;
• Naamrecht: juridische ouders geven achternaam en kiezen voornaam;
• Bij adoptie krijg het kind een Nederlandse nationaliteit.
Ouderlijk gezag
Ouderlijk gezag heeft uitsluitend betekenis voor de opvoedingsrelatie en tot het 18 e jaar van de jeugdige.
Ouderlijk gezag is onlosmakelijk verbonden met en beperkt tot de wettelijke grens van minderjarigheid
(art.1:222 BW). Alle minderjarige staan onder gezag van beide ouders of één ouder alleen, of een voogd
ex art. 1:245 BW. Het is dwingend recht, ouderlijk gezag kan alleen worden beperkt of afgenomen met
een maatregel van kinderbescherming door de kinderrechter. Ouders hebben in principe de vrijheid wat
betreft de opvoeding en verzorging van het kind, maar de autonomie van de ouders wordt aan de banen
gelegd door publiekrechtelijke bepalingen. Ouderlijk gezag wordt ook wel als doelbevoegdheid
beschouwd: de rechten en plichten voortkomend uit gezag dienen het belang van het kind. Drie
ingrijpende veranderingen van het gezagsrecht zijn: toenemende autonomie van minderjarigen,
losgekoppeld van het huwelijk en de kring van personen die gezag kunnen krijgen zijn uitgebreid.
Wat houdt gezag in?
Art. 1:125 BW: “de persoon van de minderjarige, het bewind over zijn vermogen en zijn
vertegenwoordiging in burgerlijke handelingen, zowel in als buiten rechte”. Wat het eerste punt betreft
wordt vervolgens gesteld dat het gezag in de eerste plaats de opvoeding en verzorging van het kind
betreft ex art. 1:147 lid 1 BW. Op grond van art. 1:247 lid 2 BW mogen ouders in de opvoeding geen
geestelijk of lichamelijke geweld of enige andere vernederende behandeling toepassen. Ten tweede moet
een de ouder met gezag bewind over het vermogen van een minderjarige voeren en is aansprakelijk voor
de schade als gevolg van slecht bewind (art. 1:253j BW). Ten derde is de ouder met gezag ook de
wettelijke vertegenwoordiger van de minderjarige. De minderjarige is handelingsonbekwaam en op
eigen verrichten rechtshandelingen zijn door de ouders vernietigbaar.
Daarnaast geldt als uitgangspunt dat de minderjarige in het personen- en familierecht proces onbekwaam
is. Dit betekend dat behoudens wettelijke uitzonderingen hij niet zelfstandig een procedure kan starten of
in hoger beroep kan gaan. Op grond van art. 1:250 BW kan bij conflicten tussen ouders en kind een
bijzondere curator worden benoemd door de rechter.
Wie heeft er gezag?
Twee uitgangspunten:
Ten eersten worden categorieën in het belang van het kind gesloten van gezag ex art. 1:246 BW. 16- en
17- jarigen kunnen overigens wel hun kind erkennen en zo juridisch ouderschap over hun kind
verwerven op grond van art. 1:204 BW.
Ten tweede is in Nederland het aantal ouders met gezag beperkt tot twee.
Alle minderjarige staan onder gezag, maar als er geen ouders zijn of als zij het gezag niet kunnen of
mogen uitoefenen dan oefent een voogd – natuurlijk persoon of rechtspersoon – het gezag over de
minderjarige uit.
Scheiding en gezag
Op grond van art. 1:251 lid 2 BW wordt het gezamenlijk gezag in beginsel voortgezet na scheiding.
Hadden beide ouders voor de scheiding samen gezag, geldt deze regel ook daarna. Daarmee hebben
2
,beide ouders in principe evenveel zeggenschap over hun minderjarige kinderen, ook in al die gevallen
waarin de kinderen bij een van de ouders wonen. Op grond van art. 1:247 lid 3 BW bevat ouderlijk
gezag de ontwikkeling van de banden van zijn kind met de andere ouder te bevorderen. Uitgangspunt is
ook dat een minderjarige met twee gezagsouders ook na het einde van de relatie van de ouders recht
heeft op een gelijkwaardige verzorging en opvoeding door beide ouders (art. 1:247 lid 4 BW). Ouders
moeten een ouderschapsplan opstellen ex art. 850 lid 2 Rv met daarin afspraken over hun voortgezet
ouderschap na de scheiding. Daarin staan afspraken over de opvoeding en kinderalimentatie (art. 815 lid
3 Rv).
Co-ouderschap is dat in de uitoefening van het gezag beide ouders een evenredig deel van de verzorging
en opvoeding van hun kinderen op zich nemen. In het geval echtgenoten er met of zonder mediation niet
uitkomen kan het geschil worden voorgelegd aan de rechter.
Éénhoofdig gezag
Hoewel gezamenlijk gezag na scheiding het uitgangpunt is, kan een ouder de rechtbank verzoeken om
het gezag over de jeugdige alleen aan deze ouder toe te wijzen. Dit moet aannemelijk worden gemaakt
op grond van art. 251 lid 1 onder a BW, dat het kind bij gezamenlijk voortgezet gezag klem of verloren
zal raken tussen de ouders, terwijl het niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende
verbetering zal komen of het door de rechter – op advies van de Raad van Kinderbescherming –
noodzakelijk wordt geacht.
Minderjarigheid
Het jeugdrecht hanteert vaste leeftijdsgrenzen, maar houdt rekening met een dynamisch kindbeeld. Dat
wil zeggen dat zo goed mogelijk recht wordt gedaan aan de ontwikkeling richting autonomie en aan de
toenemende eigen verantwoordelijkheid van kinderen (art. 5 IVRK).
Kinderen onder de 12 jaar kunnen niet worden veroordeeld en voor 12- tot 18-jarigen geldt het
jeugdstrafrecht. Eenzelfde fasering geldt voor handelingsonbekwaamheid.
Risicoaansprakelijkheid stelt bij schade toegebracht door kinderen onder de 14 jaar ouders aansprakelijk
(art. 6:169 lid 1 BW). Op grond van het tweede lid zijn ouders van 15- en 16-jarigen aansprakelijk, tenzij
zij kunnen aantonen dat het niet aan hen verweten kan worden dat zij de gedragingen van het kind niet
hebben verhinderd. Vanaf 16 jaar zijn kinderen zelf aansprakelijk voor de gedragingen die anderen
schade toebrengen.
Minderjarigheid en ouderlijk gezag
Kenmerkend aan minderjarigen is dat zij onder gezag staan, op grond van art. 1:145 lid 2 en lid 4 BW
heeft gezag betrekking op de persoon van de minderjarige, het beheer over zijn vermogen en zijn
vertegenwoordiging in burgerlijke handelingen. Een meisje van 16 of 17 jaar kan de rechter vragen om
meerderjarig te worden verklaren, waardoor zij is staat is op haar beurt het gezag over haar kind uit te
oefenen.
Handelingsonbekwaam
Kinderen kunnen niet zelfstandig in juridisch verkeer optreden, noch zelfstandig financiële handelingen
verrichten. Art. 1:234 lid 1 BW: een minderjarige is bekwaam rechtshandelingen te verrichten mits hij
met toestemming van zijn wettelijke vertegenwoordiger handelt. Deze toestemming wordt verondersteld
te zijn verleend aan de minderjarige indien het een rechtshandeling betreft waarvan in het
maatschappelijk verkeer gebruikelijk is dat minderjarige van zijn leeftijd deze zelfstandig verrichten
(overeenkomstig uit het derde lid). Het uitgangspunt van wettelijke erkenning van maatschappelijke
zelfstandigheid van jongeren zien we tevens terug in twee kwesties: de toestemming van een medische
behandeling en het hoorrecht van minderjarigen.
3
, Medische behandelingen
Onder de twaalf jaar speelt de mening van het kind geen rol en bepalen de ouders van het kind of er
toestemming wordt gegeven.
Tussen de 12 en 16 jaar wordt behalve toestemming van de ouders ook toestemming van de
minderjarige vereist, tenzij het kind wilsonbekwaam wordt geacht en tenzij een dergelijke ingreep
zonder meer als onvermijdelijk wordt gezien om een ernstig nadeel voor de minderjarige te voorkomen
(art. 7:450 lid 2 BW). Belangrijk is dat indien een kind tegen de wens van de ouders blijft aandringen en
die naar oordeel van de arts “weloverwogen blijft wensen” de stem van de minderjarige uiteindelijk de
doorslag geeft (zaak van 12-jarige David).
Minderjarige vanaf 16 jaar beslissen zelf over een medische behandeling, voor zover hij in redelijke staat
wordt geacht tot een redelijke afweging van de voors en tegens daarvan ex art. 7:447 BW.
Hoorrecht en procespositie
Kinderen van 12 jaar en ouder moeten in de gelegenheid worden gesteld om te worden gehoord in
procedures over ouderlijk gezag, voogdij en echtscheiding, terwijl dat bij jongere kinderen mag maar
niet verplicht is.
In Nederland worden minderjarige die wegens de verdenking van een strafbaar feit voor de rechter
moeten verschijnen altijd zelf aan het woord gelaten.
Recht op participeren – Hoorrecht van de minderjarige. Bij hoorrecht op het gebied van civiele
jeugdrecht moeten minderjarigen vanaf 12 jaar door de rechter in de gelegenheid worden gesteld om hun
mening te geven. Dit wordt aangeduid als het recht op participatie. Dit houdt allerminst is dat de rechter
zonder meer gevolg dient te geven aan de wensen van de minderjarige, maar wel dat deze de
gelegenheid krijgt om zijn mening goed naar voren te brengen en dat daaraan “passend belang” dient te
worden gehecht. Dit laatste betekend dat de rechter ingaat op hetgeen de minderjarige naar voren brengt
en motiveert waarom en in hoeverre zijn beslissing aansluit dan wel afwijkt van de wensen van de
minderjarige. Recent heeft de Hoge Raad duidelijk gemaakt dat de rechter zeer goede redenen moet
aanvoeren om een minderjarige van 12 jaar en ouder niet te horen.
Recht op initiëren – procespositie van de minderjarige. In Nederland geldt het uitgangpunt van
procesbekwaamheid van minderjarigen in familie- en jeugdprocedures. De minderjarige wordt in
procedures vertegenwoordigd door zijn ouders met gezag of voogd. Er zijn echter veel uitzonderingen.
Hoofdstuk 3: Jeugdhulp en Jeugdbescherming
Ouders kunnen op meerdere manieren worden bijgestaan in de verzorging en opvoeding van hun
kinderen: op vrijwillige basis, waarbij weer wordt onderscheiden tussen vrij en niet vrij toegankelijke
jeugdhulp, of op gedwongen basis, via jeugdbeschermingsmaatregel, jeugdreclassering of gesloten
jeugdhulp. Als ouders behoefte hebben aan ondersteuning of advies, of het niet alleen redden in de
opvoeding of verzorging van hun kind, kunnen ze in principe een beroep doen op artsen,
maatschappelijk werkers, pedagogen, psychologen en psychiaters.
De jeugdwet geeft aan hoe taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden over de verschillende
instanties in het systeem van jeugdhulp zijn verdeeld. Bij jeugdbescherming gaat het om de situatie
waarin de overheid via de rechter, en doorgaans op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming, in
het belang van het kind dwingend ingrijpt in het gezinsleven. De twee belangrijkste ingrepen zijn de
ondertoezichtstelling en de maatregel van gezagsbeëindiging.
De Jeugdwet
Er is sprake van decentralisatie, dit betekend dat voor het eerst de verantwoordelijkheid voor het
aanbieden van alle zorg voor jeugdigen werd ondergebracht bij één instantie, namelijk de gemeente. Met
4