Tentamensamenvatting Bedrijfsprocessen VU Bedrijfskunde Leerjaar 1

Bedrijfsprocessen tentamen – periode 1 21 oktober

Week 1 – Ch.1, Ch.2, Ch.6
BPMN – petrinets – 4v typologie – efficiency frontier

Operations en process management = activiteit van het beheren van de
middelen die producten (grondstoffen) en diensten (mensen)
voortbrengen.
Drie core functies van een organisatie:
 Operationele functies; maken en leveren van producten.
 Product- en dienstontwikkeling; het bedenken van nieuwe producten.
 Marketingfuncties; communicatie.
Vier support functies; die core functies ondersteunen:
 Technische functie; welke technologie is er nodig voor een nieuwe
product.
 Accounting and finance functie; financiën.
 HRM functie; personeelszaken.
 Informatiesystemen; hoe wordt informatie gedeeld.

Activiteiten van het operationeel management:
 Aansturen van de strategie.
 Ontwerpen van middelen en processen.
 Planen en controleren van de uitvoering.
 Ontwikkelen van prestaties.

Bedrijfsproces = elke transformatie waarbij inputs worden omgezet in
outputs.
Soorten input: materialen, informatie en klanten.
Hulpmiddelen die helpen bij een transformatie; resources: mensen en
faciliteiten.

Scope = alle activiteiten tussen de input van de resources en de output
van de eindproducten.
Operations = hoe een organisatie producten of diensten produceert.

De 4V-typologie =
Volume = hoeveel input er wordt getransformeerd in output in een
bepaalde tijd.
Hoog: hoge herhaling, lage unitkosten, standaardisatie en specialisatie per
taak.
Laag: hoge unitkosten, werknemer heeft meerdere taken en minder
standaardisatie.
Variety = hoeveel varianten output bestaan er.
Hoog: wensen van de klant worden voldaan en duurder/complexer proces.
Laag: lage unitkosten en meer standaardisatie.
Variation in demand = variatie in de vraag.
Hoog: hoge variatie in de vraag, hoge unitkosten en vraag continu
anticiperen.
Laag: lage unitkosten en een stabiele vraag.
Visibility = zichtbaarheid van het proces.

,Hoog: contact skills vereist, observatie bepaalt de klanttevredenheid en
hoge unitkosten.
Laag: lage unitkosten, weinig contact skills vereist en meer
standaardisatie.

Prestatiemaatstaven = bepalen of een proces goed loopt of niet. Het zijn
(objectieve) metingen van belang om eventuele problemen te
meten/herkennen.
De zes prestatiedoelstellingen:
 Kwaliteit; juist zijn.
 Snelheid; snel zijn.
 Betrouwbaarheid; afspraken nakomen.
 Kosten; productief zijn.
 Flexibiliteit; kunnen veranderen/aanpassen.
 Duurzaamheid; bestendig zijn.

Efficiency frontier = afwegingen bij operaties. De wijze waarop men bereid
is de ene prestatiedoelstelling op te offeren om te kunnen excelleren in
een andere.
Een punt op de efficiency frontier is een optimale strategie; hiervan
uitwijken brengt extra kosten met zich mee.

Flow unit = de unit die wordt getransformeerd, deze ‘stroomt’ door het
proces heen. Bijvoorbeeld een klant.
Flow chart/stroomdiagram = een visualisatie van een proces.

Regels petrinets:
 Pijlen tussen plaatsen en transities.
 Plaatsen hebben meer dan één of nul tokens.
 Vuren gebeurt automatisch.
 Per stap kan er één transitie vuren.
 De toestand is de verdeling van de tokens over plaatsen.
 Een token kan een flow unit zijn, maar ook een aangevende situatie,
zoals de bezetting van een fotohokje.
Verschillende stromen petrinets:
 Sequentiële stroom = een token kan maar één pad kiezen.
 XOR/exclusieve stroom = een token kan twee of meer alternatieve
paden nemen, maar er kan er maar één genomen worden tijdens het
vuren. Rondje voor de splitsing.
 AND/parallelstroom = een token kan twee of meer alternatieve
paden nemen. Alle paden worden tegelijkertijd genomen tijdens het
vuren. Vierkantje voor de splitsing.

Regels BPMN:
 Van links naar rechts.
 Groepeer gelijksoortige activiteiten of resourcegroepen in
swimlanes.
 Zo min mogelijk herhaling van activiteiten; gebruik throw en catch
arrows.
 Vermijd kruisende connectoren.

,  Bekijk de stroom vanuit het resources in plaats van de flow unit.
 Gebruik actieve werkwoorden in de activiteiten.
Verschillende stromen BPMN:
 XOR/exclusieve gateway = de stroom kan hier twee of meer
alternatieve paden nemen. Slechts één pad kan worden genomen
tijdens de uitvoering van het proces.
 AND/inclusieve gateway = de stroom kan hier twee of meer
alternatieve paden nemen. Alle combinaties van de paden kunnen
genomen worden van één tot alle.

Week 2 – Ch.6
Process mining – Little’s Law – utilization

Process mining = een techniek om processen te analyseren en te
verbeteren door data uit informatiesystemen te halen en te visualiseren;
op basis van event logs.
Process mining in context:
 Process discovery = wat gebeurt er nu echt?
 Procesanalyse = waar ligt de bottleneck?
 Procesvoorspelling = komt mijn flow unit op tijd?
 Procesverbetering = hoe kunnen we de flow verbeteren?
 Procesweerbaarheid = hoe maken we het proces robuust?
Process discovery = tools en technieken die worden gebruikt om de
processen van een organisatie te definiëren, in kaart te brengen en te
analyseren. Het proces wordt gemodelleerd met behulp van een
procesomschrijving.

Descriptief model = na een afwijking verbeter je het model.
Normatief model = na een afwijking kijk je of die wenselijk was, zo nee
dan moet je de aansturing verbeteren.
In een event log wordt maar een klein deel van het mogelijke gedrag
weergegeven dat zich daadwerkelijk afspeelt in het proces.
Door simplificeren, process discovery en het checken van conformiteit
binnen een event log kan er worden gekeken of het proces volledig in
kaart is gebracht.

Vier conflicterende criteria van process mining:
 Reproduceerbaarheid = in hoeverre is het model in staat om alle
cases in de event lof af te spelen?
 Eenvoud = ziet het model er ingewikkeld uit of is het eenvoudig af te
lezen?
 Generalisatie = in hoeverre is het model in staat om toekomstig
gedrag af te spelen?
 Nauwkeurigheid = in hoeverre is er in het model gedrag toegestaan
dat niet in de event log voorkomt?

Little’s Law = wet om de throughput time, de throughput rate en de WIP te
berekenen.
Throughput/flow time = gemiddelde tijd dat een flow unit zich in het
proces bevindt; doorlooptijd.