Inleiding Goederenrecht
RGBUPRV002 - Universiteit Utrecht 2024/2025
Bevat:
1. Uitwerking Hoorcolleges
2. Uitwerking Leerdoelen
3. Uitwerking relevante informatie uit werkgroepopdrachten
a. Selectie gemaakt gebaseerd op punt 1 - 2
4. Uitwerking relevante informatie uit workshop opdrachten
i. Selectie gemaakt gebaseerd op punt 1 - 2
5. Uitwerking relevante informatie uit voorgeschreven literatuur
a. Selectie gemaakt gebaseerd op punt 1 - 2
,Week 1
Materieel privaatrecht
- Regels over rechten en plichten
1. Personenrecht
2. Vermogensrecht
a. Rechten over personen → verbintenissenrecht
b. Rechten over vermogen → goederenrecht
Goederenrecht
- Kenmerken
1. Absolute werking
a. Rechten werken tegenover iedereen
2. Gesloten systeem
a. Alleen bij wet: art 3:81 BW → Numerus clausus systeem
3. Dwingend recht
a. Partijen kunnen vaak niet van de wet afwijken
- Bronnen
1. Wet
2. Hoogste rechtspraak
3. Gewoonte
4. Rechtsgeleerde literatuur
Goederen
- Alle zaken + alle vermogensrechten: art 3:1 BW
- Kan iemand toebehoren → art 5:1 BW
1. Zaken → eigenaar
2. Rechten → rechthebbende
- Object van goederenrechtelijke rechten
Zaken art 3:2 BW
- Stoffelijk + vatbaar voor (menselijke) beheersing
- Kan bestaan uit meerdere onderdelen → bestanddelen art 3:4 BW
- Immateriele band: art 3:4 lid 1 BW
- Bestanddeel hoort naar algemeen gebruik/opvatting dat het niet apart
kan functioneren
- Materiele band: art 3:4 lid 2 BW
- Bestanddeel is fysiek met hoofdzaak verbonden + kan niet zonder
beschadiging worden losgemaakt
- HR Dépex/Curatoren Bergel
- Gevolgen hoofdzaak/bestanddeel:
1. Bestanddeel verliest zakenrechtelijke zelfstandigheid
2. Eigendomsrechten bestanddeel = eigendomsrechten hoofdzaak
3. Geen beperkt recht op alleen het bestanddeel mogelijk
4. Bestanddeel niet overdraagbaar
5. Hoofdzaak = onroerend → bestanddeel = onroerend
- Eenheidsbeginsel: art 5:3 BW:
- Eigenaar van de hoofdzaak is automatisch eigenaar van alle bestanddelen
, - Onderscheid roerend vs. onroerend
1. Onroerend: art 3:3 lid 1 BW
a. Vast aan grond → niet verplaatsbaar → BV: Huis
i. HR Portacabin
2. Roerend: art 3:3 lid 2 BW
a. Niet onroerend
Vermogensrechten art 3:6 BW
1. Absolute vermogensrechten → tegenover iedereen
a. Beperkte rechten (zie hierna)
2. Relatieve vermogensrechten: tegenover 1 specifiek persoon (persoonlijk recht)
a. Object: prestatie of verbintenis
2. Zakelijk recht: recht op een zaak+goed
a. Personal rights → BV: Vorderingsrecht art 6:1 BW
3. Kwalitatieve recht 6:251+6:252
a. Rechten zijn zodanig verbonden met een object dat ze automatisch overgaan
op de volgende eigenaar.
Registergoederen art 3:10 BW
- BV: Overdracht onroerende zaken: art 3:89 BW → eerst inschrijven in register
- Categorieen:
1. Onroerende zaken 3:10 JO 3:89 BW
2. Teboekstaande schepen/luchtvaartuigen
3. Beperkte rechten op registergoederen (vaak op nr 1.)
4. Appartementsrechten 5:117 BW
- Eisen:
1. Register voor inschrijven
2. Register is openbaar
3. Inschrijving is constitutief (vestiging/overdracht gebeurt door de inschrijving)
Beperkte rechten art 3:8 BW
- Een recht dat je hebt op een goed maar je hebt niet alle rechten in vergelijking met
het meer omvattend recht. Het recht waaruit het beperkte recht wordt gevormd is het
moederrecht
- Alle beperkte rechten zijn absoluut
- BV: Hypotheek op een Huis
- Moederrecht: eigendom (5:1) van het huis
- Beperkt recht: de bank heeft recht op huis als onderpand
- Soorten beperkte rechten:
1. Genotsrechten: rechthebbende heeft recht op gebruik en genot van de zaak
a. Vruchtgebruik art 3:201 BW
b. Erfdienstbaarheid art 5:70 BW
c. Erfpacht art 5:85 BW
d. Opstal art 5:101 BW
2. Zekerheidsrechten: rechthebbende krijgt zekerheid ter verzekering van een
vordering
a. Pandrecht art 3:227 BW
b. Hypotheek art 3:227 BW
- Prioriteitsregel
a. Het oudere beperkte recht gaat vóór het jongere
, HR Dépex/Curatoren Bergel
- SV:
- Toepassing:kijken naar het gebouw eromheen
1. Afstemmingscriterium: Constructieve afstemming (in hele inrichting is te zien
dat het bestanddeel bij de hoofdzaak (gebouw) behoort) → bowling gebouw
laat plek over (lage plafonds, gleuven) voor de bowlingbaan
2. Incompleetheidscriterium: het gebouw moet zonder het onderdeel als
incompleet worden beschouwd → als een onderdeel een functie vervult in
een productieproces is het gebouw nog steeds als heel aan te merken als het
deel er niet is.
HR Portacabin
- SV: A heeft een portacabin op zijn bedrijfsterrein laten bouwen (aangesloten g/l/w/e).
Rabobank gaf A een lening, met een hypotheek op het bedrijfsterrein → RB koopt
terrein over → Belastingdienst legt beslag op portakabin (alle roerende zaken) → RB
vind portakabin onroerende zaak
- Toepassing: beoordeeling over de term: ‘duurzaam met de grond verenigd’ in de
kwalificatie van onroerende goederen volgens art 3:3 BW
1. Bestemmingscriterium: aard en inrichting → behoort te blijven staan?
2. Bedoeling van bouwer → hoort te blijven staan?
HR Sleepboot Egbertha
- SV: A verkoopt een motor aan B, tussen A en B is afgesproken dat de motor
eigendom van A is zolang deze nog niet betaald is maar dat de motor wel in de boot
van B zal worden geplaatst (eigendomsvoorbehoud). C heeft een hypotheek aan B
verleend op de sleepboot. C legt executoriaal beslag op de boot en wil deze
verkopen. A maakt bezwaar → A is eigenaar van motor. C reageert → motor =
bestanddeel van schip door natrekking
- Toepassing: opvattingen in het maatschappelijke verkeer spelen belangrijke rol,
natrekking gaat voor op verbintenisrechtelijke afspraken, ookal kan iets zonder
schade worden verwijderd betekent het niet dat er geen sprake is van natrekking
JD: Bestanddeel art 3:4 BW
1. Lid 2: schade van betekenis bij verwijdering?
2. Tussenconclusie
3. Lid 1: verkeersopvatting?
a. Gewoonte
b. Jurisprudentie: AR Dépex/Curatoren, AR Sleepboot Egbertha
Goederenrechtelijke rechten (goederenrecht)
- Kenmerken
1. Absolute werking
a. + Mogelijkheid om schending terug te draaien → BV: revindicatie
2. Droit de suite/zaaksgevolg
a. Rechten volgen het goed
b. BV: A kan recht op hypotheek hebben op het Goed, ook als A niet
meer de eigenaar is, rust het recht op hypotheek op het Goed