Groepsvorming: het is het tot stand brengen van bindingen tussen meer dan 2
mensen. Die elkaar beïnvloeden en samen gemeenschappelijke normen en waarden
ontwikkelen.
In totaal zijn er 4 soorten sociale bindingen tussen een groep:
1. affectieve binding: op basis van emoties en gevoelens
↳ Dit zijn de gevoelens om ergens bij te horen. Bijvoorbeeld: familie, vrienden maar
ook een land. Het zijn de afhankelijkheden die te maken hebben met positieve en
negatieve gevoelens van mensen voor elkaar.
2. cognitieve binding: op basis van kennis.
↳ Ze gebruiken de kennis die ze van anderen ontvangen om een beeld of opvatting
over de wereld te vormen. Dit kan gaan om kennis, symbolen, vaardigheden, tradities,
gedragsregels en ideologische denkbeelden. Het zijn de afhankelijkheden die te maken
hebben met kennisvorming en kennisoverdracht.
3. economische binding: op basis van schaarse goederen.
↳ Het gaat om bindingen die te maken hebben met werk en met goederen die nodig zijn
voor het bestaan. Het zijn afhankelijkheden die te maken hebben met de productie en
verdeling van schaarse goederen.
4. politieke binding: op basis van geregelde zaken.
↳ Bijvoorbeeld: onderwijs, zorg, verkeer en veiligheid. Het zijn afhankelijkheden die te
maken hebben met politieke macht.
Hoe meer binding tussen een groep, hoe lastiger het wordt om deze binding te verbreken.
In totaal zijn er ook 5 groepsvorming fases:
1. oriëntatie: hier overheerst de onzekerheid over de manier van het met elkaar omgaan.
Het is hier nog niet duidelijk wat de groepsnormen zijn en wie zal gaan leiden of wie gaat
volgen. 2. conflict: hier komt er een conflictfase door de normen en waarden. Denk hierbij
aan de groepsopdrachten, ene wil dit en de andere wil dat, er ontstaat dus ruzie. 3.
integratie: hier ontstaat er evenwicht, de normen en waarden binnen de groep zijn duidelijk.
De gedeelde normen worden duidelijker en dat maakt het mogelijk om naar elkaar te
luisteren en elkaar meer te gaan steunen.
4. uitvoering: hier weet iedereen wat er van elkaar verwacht wordt, en in deze fase worden
ook de resultaten geboekt.
5. orde: hier worden de regels vastgelegd, de groepsleden proberen de manier van
samenwerken aan verdere regels te binden. Deze fase is te herkennen als collega’s of
vrienden afspraken maken zoals: ¨voortaan gaan we dit zo doen…¨.
Over het algemeen komen de meeste groepen niet verder dan de conflictfase, hier
ontstaat natuurlijk ruzie en sommige groepen kunnen dit niet meer uitpraten.
Sommige mensen horen wel bij de groep en anderen horen hier duidelijk niet bij. Dit heeft te
maken met insluiting en uitsluiting. De groep mensen die daarbij hoort noem je een
ingroup: daar is binding mee, een gemeenschappelijke sociale identiteit (zelfbeeld met
anderen). Hoe sterker mensen zich binnen een groep met elkaar verbonden voelen en
loyaal is aan elkaar,
hoe meer de groepsleden geneigd zijn zich aan de groepsnormen te houden. Om de
groepsregels te handhaven is er in een groep vaak een sociale controle: Dat is het
geval als mensen anderen ertoe brengen of dwingen zich te houden een de normen van
een groep.
, Er zijn 2 soorten van sociale controles:
1. Formele sociale controle: dit is op basis van wetten en regels.
↳ Bijvoorbeeld: een politie agent die een boete uitgeeft aan iemand die te hard rijdt, een
leraar die een leerling laat nablijven en een scheidsrechter die een speler een rode kaart
geeft.
2. Informele sociale controle: Dit is niet op basis van wetten en regels. ↳ Bijvoorbeeld: als
groepsleden elkaar aanwijzen op de normen en waarden, wanneer buren elkaar
aanspreken over planten die over de schutting heen groeien.
In totaal zijn er 2 verschillende groepen waar mensen zich in bevinden: 1. de primaire
groep: is een groep waar je persoonlijke en/of emotionele banden mee hebt, hier kan je
denken aan families maar ook aan vriendengroepen. Deze groepen zijn heel erg belangrijk
bij de socialisatie op micro- en mesoniveau.
2. de secundaire groep: dit zijn groepen die doelgericht zijn, onpersoonlijk en functioneel
georiënteerd. Je kunt hierbij denken aan ambtenaren of kantoorpersoneel, deze mensen
hoeven elkaar niet perse aardig te vinden maar ze willen alsnog samen een doel bereiken.
Secundaire groepen zijn belangrijk voor de socialisatie op macroniveau en voor de sociale
controle.
(3.2) Sociale cohesie: Het aantal en de kwaliteiten van de bindingen die mensen in een
ruimer sociaal kader met elkaar hebben, het gevoel een groep te zijn, lid zijn van een
gemeenschap, de mate waarin anderen daar ook een beroep op kunnen doen.
Sociologen hebben 3 dingen genoemd die de samenleving bij elkaar houdt: 1.
gedeelde normen en waarden: De normen en waarden hebben een vorm gekregen bij het
inrichten van de samenleving en worden door socialisatie: ¨het proces van overdracht en
verwerving van de cultuur van de samenleving van de groep(en) en de samenleving waar
mensen toebehoren. Het proces bestaat uit opvoeding, opleiding en andere vormen van
omgang met anderen¨ en acculturatie: ¨Het aanleren en verwerven van een andere cultuur
of elementen daaruit, dan die waarin iemand is opgegroeid¨ overgedragen aan de
nieuwkomers.
Voorbeeld: In Nederland is gelijkheid een belangrijke waarde, de bijbehorende norm
¨mensen gelijk behandelen¨ staat in de Grondwet.
2. wederzijdse afhankelijkheid: Dit heeft te maken met het eigenbelang van mensen.
Mensen hebben voor hun eigen belang altijd andere mensen nodig, hierdoor ontstaan dus
ook weer bindingen. Er is dus wederzijdse afhankelijkheid tussen deze mensen.
Voorbeeld: Als iemand rijk wil worden (eigenbelang) en bijvoorbeeld producten of diensten
wil verkopen, moet die persoon wel klanten hebben om deze producten/diensten te
verkopen. Deze vorm van samenwerking en binding wordt ¨welbegrepen eigenbelang¨
genoemd, ook spelen gevoelens van solidariteit een rol bij wederzijdse afhankelijkheid.
3. dwang: Deze vorm van binding is niet heel stabiel. De overheid of een machthebber kan
militaire of politieke macht gebruiken om mensen ertoe te dwingen zich op een bepaalde
manier te gedragen.