Psychologie
Het woord is afkomstig uit het Oudgrieks. Psyche betekent geest en -ologie betekent
gebied van studie. Psychologie betekent dus ‘de studie van de geest’. Psychologie
houdt zich niet alleen bezig met geestelijke processen, maar ook met gedragingen.
Interne geestelijke processen: denken, voelen, begeren
Externe geestelijke processen: praten, glimlachen, lopen
De wetenschap van psychologie is gebaseerd op objectieve, verifieerbare
gebeurtenissen.
3 soorten psychologen:
Experimenteel/ onderzoek psychologen: voeren onderzoek uit dat nieuwe
psychologische kennis creëert. Psycholoog die onderzoek doet naar elementaire
psychologische processen, in tegenstelling tot een toegepast psycholoog.
Docenten psychologie: geven les aan studenten van professionele
bacheloropleidingen en aan universiteiten.
Toegepast psychologen: gebruiken de kennis die door experimenteel psychologen is
vergaard om problemen van mensen op te lossen door middel van training, het
ontwerpen van speciale gereedschappen of psychologische behandelingen.
Specialisaties in de toegepaste psychologie:
- Arbeids- en organisatiepsychologen (A&O-psychologen)
- Sportpsychologen
- Schoolpsychologen
- Klinisch psychologen
- Forensisch psychologen
- Omgevingspsychologen
- Gerontopsychologen
Wat doet een toegepast psycholoog?
- Beïnvloeden van gedrag!
Beoordelen van gedrag
Praktijkgericht onderzoeken
Professioneel werken
Psychiatrie
Medisch specialisme dat zich richt op diagnose en mentale behandeling van mentale
stoornissen. Medische opleiding afgerond en zijn zich gaan specialiseren in de
opleiding van geestelijke en gedragsmatige problemen. Ze zien de mensen als
‘patiënten met een geestelijke ziekte’.
Pseudopsychologie
Niet-onderbouwde psychologische aannamen die als wetenschappelijke waarheden
worden gepresenteerd, zoals mysterieuze krachten van de geest en horoscopen.
Je onderscheidt echte psychologie en pseudopsychologie door na te denken over
buitengewone beweringen over gedrags- en geestelijke processen.
1
, 1. Wat is de bron?
2. Is de bewering redelijk of extreem?
3. Wat is het bewijsmateriaal?
4. Kan de conclusie zijn beïnvloed door bias?
5. Worden veelvoorkomende denkfouten vermeden?
6. Zijn voor het oplossen van het probleem verschillende invalshoeken nodig?
Geld, tijd en energie, culturele achtergrond
Hoofdstuk 4 – leren en omgeving
John Watson: bij het bepalen van ons gedrag is de omgeving veel belangrijker dan
erfelijkheid. Nature belangrijker dan nurture.
Behavioristische leertherapie
De therapeut coacht en leert de patiënt nieuwe reacties aan die bestaande,
problematische gedragingen kunnen vervangen.
Leren
Een proces waardoor ervaringen een blijvende verandering veroorzaken in het
gedrag of in de mentale processen.
Leren versus instinct: Zonder leren zouden we alleen instinct hebben en kom je niet
ver in het leven. Leren geeft ons flexibiliteit. Het heeft een evolutionair voordeel ten
opzichte van instinct.
Habituatie
Oftewel gewenning en het is de eenvoudigste vorm van leren. Geleidelijk (passief)
wennen aan herhaaldelijke terugkerende prikkels. Het afnemen van de reactie op
een prikkel als die langdurig wordt aangeboden.
Mere exposure-effect
Een voorkeur hebben voor de stimuli waaraan we al vaker zijn blootgesteld.
Leertheorieën
Stimulus-respons-leren: Vormen van leren die we kunnen beschrijven in termen van
stimuli en responsen, zoals klassieke en operante conditionering.
Klassieke conditionering (Pavlov): Wanneer een neutrale stimulus (NS, een stimulus
die van nature geen reactie oproept, zoals een geluid of licht) gekoppeld wordt aan
een reflex oproepende stimulus (zoals voedsel), deze neutrale respons wordt na
verloop van tijd een aangeleerde respons (speekselproductie) zal oproepen die gelijk
is aan de oorspronkelijke reflex.
Ongeconditioneerde stimulus (UCS): een stimulus die zonder conditionering een
reflexieve respons oproept. Voedsel, het riep speekselvorming op. De
speekselvorming is een ongeconditioneerde respons (UCR).
Verwervingsfase is het eerste leerstadium in de klassieke conditionering. Hierbij
wordt een neutrale stimulus (NS) herhaaldelijk samen met de ongeconditioneerde
stimulus (UCS) aangeboden, ook wel contiguïteit genoemd. Zodra het geluid naar
speekselafscheiding leidt wordt de NS een geconditioneerde stimulus (CS)
genoemd. Ook wordt de UCR nu geconditioneerd respons (CR) genoemd. De
tijdsperiode tussen NS en UCS speelt ook een grote rol.
2
, Effecten bij klassieke conditionering:
Extinctie (uitdoving) is aanwezig als de CS herhaaldijk aangeboden wordt zonder de
UCS. De extinctie is niet permanent, want er kan spontaan herstel plaatsvinden, het
sluimert rond en dat is vooral een probleem met angst en verslavingen. Na enige tijd
na de extinctietraining kan er weer gekwijld worden bijvoorbeeld, maar het zal wel
minder sterk zijn. Stimulusgeneralisatie is het proces, waarbij je een
geconditioneerde respons vertoont op stimuli die op de CS lijken. Bv een hond die
ook reageerde op een bel die net iets anders klonk dan de bel die hij tijdens de
conditionering hoorde. Hoe meer het geluid van de nieuwe bel lijkt op het geluid van
de oorspronkelijke bel, hoe sterker de respons is. Stimulusdiscriminatie is het
tegenovergestelde van stimulusgeneralisatie. Het is selectief leren waarbij je
verwante CS’en leert onderscheiden.
Voedselaversie
Een bijzondere afkeer voor bepaalde soorten voedingsmiddelen. Je linkt een
misselijk gevoel bij iets wat je eerder die dag hebt gegeten, nu zal je niet zo snel dat
voedsel meer eten.
Evaluerende conditionering
Speciaal type klassieke conditionering dat veel voorkeuren beïnvloedt, dat waar we
van leren te houden of juist niet.
Operante conditionering (Skinner): Een vorm van leren waarbij op gedrag
consequenties volgen in de vorm van beloningen en straffen die de kans op
herhaling van het gedrag kan beïnvloeden.
Bekrachtiger: Instaat om het gedrag te versterken. Zorgt voor een toename van kans
dat een respons zich herhaalt.
Positieve (toevoegen) bekrachtiging: Een bekrachtiging die het respons versterkt
doordat ze na de respons worden aangeboden. De kans wordt groter dat het
gewenste gedrag zich herhaalt. Bv. geld, complimenten, voedsel, hoge cijfers, een
glimlach.
Negatieve (verwijderen) bekrachtiging: Het verwijderen/ weghalen van een stimulus
zodat het voor jou prettiger maakt. Bv. Paraplu om de regen te vermijden.
Straffen: De neiging om het gedrag te ontmoedigen, riskante manier. Bv. pijn, een
boete of lage cijfers.
Positieve (toevoegen) straf:
Een aversieve stimulus wordt
toegediend. Bv. als je een
hete pan aanraakt, word je
door de pijn ‘gestraft’
waardoor de kans dat je de
pan aanraakt afneemt.
Negatieve (verwijderen) straf:
Hierbij wordt een positieve
stimulus verwijderd/
afgenomen. Bv. als een kind
ongehoorzaam is, verbieden
om tv te kijken.
3