Lesweek 1 – Inleiding criminologie
Criminaliteit = gedrag dat als zodanig door mensen als afwijkend van de norm wordt gedefinieerd. Het
betreft allerlei vormen van gedrag die als sociaal schadelijk gedrag gedefinieerd of ervaren worden. Het is
een relatief begrip: plaatsgebonden én tijdsgebonden.
Criminalisering VS Decriminalisering = criminalisering houdt in dat men nieuwe feiten onder de werking
van het strafrecht laat vallen (verkrachting binnen het huwelijk). Bij decriminalisering worden feiten
buiten de werking van het strafrecht gezet (homoseksualiteit).
Criminologie = de wetenschap die zich bezighoudt met de bestudering van de aard en achtergronden van
menselijke gedragingen (incl. overlast) die door de wetgever strafbaar zijn gesteld en van de wijze waarop
de overheid en de rest van de maatschappij daarop reageert. Het koele oog van de strafrechtspleging.
Aandachtsgebieden van criminologie: beschrijvend (cijfers, niveau), etiologie (oorzaken), penologie
(strafrechtelijke en maatschappelijke reacties, de effectiviteit van straffen), preventie (strategieën om
criminaliteit te voorkomen), victimologie (slachtofferschap), niet-commune delicten (terrorisme,
internationale misdrijven/oorlogen, witteboordencriminaliteit, georganiseerde misdaad).
Biologische, psychologische, economische en sociologische oorzaken.
Wetenschappelijke disciplines van criminologie: psychologie, rechten, sociologie, antropologie.
Mensbeelden:
- Determinisme = biologisch of sociaaleconomisch. Elke gebeurtenis gebeurt met een reden en
karaktereigenschappen zijn aangeboren of zijn de oorzaak van de omgeving.
- Vrije wil = rationele keuze. De mens maakt een kosten- batenanalyse.
Maatschappijbeelden:
- Consensus = sociaal contract denken, overheid is neutraal. Democratische afspraken.
- Conflict = de machtigen bepalen. De overheid heeft een eigen belang. De overheid maakt onderscheid
en eigen keuzes.
Durkheim doordat criminaliteit negatieve emoties oproept, heeft het een positief sociale functie (zoals
een groepsapp met de buurt). Dit in relatie tot een morele verontwaardiging, normbesef en gezamenlijke
1
, afwijzing (zondebokmechanisme). Door gevoelens van morele verontwaardiging met elkaar te delen,
bevestigen de leden van een gemeenschap elkaar in hun normbesef.
Inzicht in de geschiedenis van criminologie leidt tot een beter begrip van de concepten, thema’s en
theorieën. Ontstaan en ontwikkelingen van criminologie komen door de drie hoofdstromingen:
- Franse klassieke school 17e eeuw = vrije wil en rationaliteit. Straffen voor iedereen hetzelfde.
Legaliteitsbeginsel, gelijkheidsbeginsel, proportionaliteitsbeginsel.
- De positivistische school 19e eeuw = de vrijheid van handelen van de mensen wordt sterk beperkt
door mogelijkheden en omstandigheden. De werkelijkheid valt onder wetenschappelijk onderzoek en
valt waar te nemen en te verklaren.
- Italiaanse (bio) antropologische school = criminelen zijn achtergebleven in hun
natuurlijke/geestelijke ontwikkeling. Aangeboren, uiterlijke kenmerken. Lombroso.
- Franse milieuschool = het sociale milieu waarin iemand opgroeit, is doorslaggevend of een persoon
criminaliteit pleegt. Dit zijn maatschappelijke oorzaken. Ontstaan door de ontwikkelingen van
sociologie en statistiek.
Biopsychosociaal model = een model en onderzoek naar criminaliteit gedurende de levensloop.
Lesweek 2 – Verklaringen voor criminaliteit: het psychologisch perspectief
4 sub disciplines binnen de psychologie die voor criminologie van belang zijn:
1. Persoonlijkheidspsychologie = karakteristieke gedrags- en denkpatronen die kenmerkend zijn voor
verschillende typen van individuen. In hoeverre is onze persoonlijkheid van invloed op het gedrag?
2. Ontwikkelingspsychologie = de wijze waarop psychologische processen (emoties, motieven,
denkpatronen) ontstaan en veranderen in de loop van een mensenleven. Hoe ontwikkelt de persoon
zich?
3. Sociale psychologie = de wijze waarop gedachten, gevoelens en de gedragingen van de personen
worden beïnvloed door andere personen. Wat is de invloed van de omgeving? Groepsdruk.
4. Leerpsychologie = richt zich op relatief permanente gedragsveranderingen als resultaat van eerder
opgedane ervaringen. Wat is de rol van rolmodellen? Hoe bestraf of beloon je een persoon?
Antisociaal gedrag = gedrag dat onder andere wordt bestudeerd door psychologen binnen de
criminologie. Antisociaal gedrag is in praktijk een brede verzameling van gedragingen die overlap met
crimineel gedrag vertonen, maar daarmee toch niet geheel samenvatten. Verschillende vormen:
Riskant gedrag (hoeft geen crimineel gedrag te zijn). Bijvoorbeeld: roken of alcohol.
Gedragingen die als problematisch worden gezien bij minderjarige. Bijvoorbeeld: weglopen van
huis of spijbelen.
Slachtofferloze delicten. Bijvoorbeeld: heling, drugsgebruik of prostitutie.
Criminaliteit in al zijn facetten
Indien een (jongere) persoon minstens 3 van de volgende 15 gedragingen vertoont, is er sprake van
antisociaal gedrag: pest, bedreigt, of intimideert, neemt het initiatief tot vechtpartijen, heeft een wapen,
heeft mensen mishandeld, heeft dieren mishandeld, heeft in direct contact iets van iemand gestolen, heeft
iemand tot seks gedwongen, was betrokken bij opzettelijke brandstichting, vernielde met opzet
eigendommen van anderen, heeft ingebroken, liegt veel, iets gestolen zonder direct contact, ’s nachts
thuis weg ondanks verbod van ouders, tweemaal van huis weggelopen en s‘ nachts weg, spijbelen.
Antisociale persoonlijkheidsstoornis = gedrag dat onder andere wordt bestudeerd binnen de criminologie.
Een omvattend en blijvend patroon van veronachtzaming en schending van de rechten van anderen.
Indien iemand minstens 3 van de volgende 7 gedragingen vertoont, heeft hij/zij een antisociale
persoonlijkheidsstoornis.
De persoon conformeert zich niet aan het Wetboek van Strafrecht. De persoon maakt zich
schuldig aan misleiding. De persoon is impulsief en maakt geen plannen voor de toekomst. De
persoon is snel geïrriteerd en agressief. De persoon is roekeloos. De persoon toont zich
doorlopend onverantwoordelijk op. De persoon toont geen berouw of spijt en is onverschillig als
hij anderen iets heeft aangedaan.
2