maatschappijwetenschappen
syllabus maatschappijwetenschappen
(domeinen B1, B2, B3, C, D, E in combinatie met domein A)
domein a: (onderzoeks)vaardigheden en
paradigma’s
onderzoeksresultaten beoordelen op betrouwbaarheid, validiteit,
representativiteit &
een onderzoeksvoorstel bedenken of beoordelen (hoofdvraag, hypothesen,
welke variabele staan er centraal, welke onderzoeksmethode is er geschikt,
causaliteit en correlatie)
meetinstrumenten: interview, experiment, enquête
interveniërende variabele & verstorende variabele
functionalisme-paradigma: verklaren van een samenleving vanuit het
systeem, het streven naar consensus, alle actoren in de samenleving
dragen bij aan het voortbestaan van de samenleving, sociale ongelijkheid
wordt geaccepteerd en zorgt voor het functioneren van de samenleving.
conflict-paradigma: maatschappelijke tegenstellingen en daarbij behorende
conflicten zorgen voor veranderingen in de samenleving, ongelijkheid
maatschappijwetenschappen 1
, berust op machtsverschillen.
sociaalconstructivisme-paradigma: het menselijk handelen berust altijd op
interpretaties van mensen over de sociale werkelijkheid, de werkelijkheid is
iets dat door mensen wordt geconstrueerd, sociale ongelijkheid is het
gevolg van de beelden die mensen hebben van andere groepen.
rationele-actor-paradigma: actoren (personen en ook staten) streven altijd
naar nutsmaximalisatie, keuzes worden gemaakt door kosten en baten
tegen elkaar af te wegen, veranderingen in de samenleving of sociale
ongelijkheid zijn de gevolgen van de rationele keuzes van mensen.
domein b: vorming
‘het proces van verwerving van een bepaalde identiteit’
cultuuroverdracht en cultuurverwerving verloopt via socialisatie. Door
socialisatie leert iemand (via opvoeding, opleiding en omgang met anderen) de
cultuur (het geheel van voorstellingen, opvattingen, waarden en normen en
uitdrukkingsvormen die mensen als lid van een groep of samenleving hebben
verworven) van een groep of samenleving.
acculturatie (het aanleren van een andere, nieuwe cultuur)
enculturatie (het aanleren van de cultuur waarin je geboren bent)
tijdens socialisatie ontwikkelt iemand ook zijn identiteit (het beeld dat iemand
van zichzelf heeft, dat hij uitdraagt en anderen voorhoudt en dat hij als
kenmerkend en blijvend beschouwt voor zijn eigen persoon en dat is afgeleid
van zijn perceptie over de groepen waar hij wel of juist ook niet deel van
uitmaakt).
— socialisatie
socialisatieprocessen zijn milieu afhankelijk (sociale ongelijkheid):
economisch kapitaal (bezig/inkomen)
sociaal kapitaal (connecties, netwerken, respect)
cultureel kapitaal (kennis, opvattingen, smaak)
socialisatie heeft een aantal functies:
continuering van een cultuur
maatschappijwetenschappen 2
, verandering van een cultuur
identificatie van het individu met anderen
identiteitsontwikkeling van het individu
reguleren van gedrag
vormen van socialisatie:
1. primaire socialisatie (binnen kleine en persoonlijke groep)
2. secundaire socialisatie (binnen formele omstandigheden)
3. tertiaire socialisatie (binnen anonieme bronnen van de samenleving)
paradigma's over socialisatie:
functionalisme: het politieke systeem is verantwoordelijk via socialisatie
voor het voortbestaan van de politieke cultuur. identiteit is een product
van de samenleving als geheel
conflict: socialisatie is verantwoordelijk voor ongelijkheid, en sociaal,
economisch en cultureel kapitaal zorgen voor verschillen in socialisatie
sociaalconstructivisme: socialisatie leert mensen om hun eigen
culturele omgeving kennen en hun eigen identiteit en sociale realiteit te
creëren. Mensen creëren hun eigen sociale werkelijkheid en worden
daardoor maatschappelijk en politiek gesocialiseerd.
— identiteit
de verschillende onderdelen van identiteit:
persoonlijke identiteit (beeld dat je van jezelf hebt)
sociale identiteit (beeld van jezelf op basis van de groep waartoe je
behoort)
collectieve identiteit (identiteit van een grote groep of samenleving)
interne collectieve identiteit: gezamenlijk zelfbeeld, het ‘wij-gevoel’
externe collectieve identiteit: hoe buitenstaanders de groep zien /
hoe de groep buitenstaanders ziet, het ‘zij-gevoel’
— cultuur
De dominante cultuur is de cultuur van de grootste groep van de samenleving,
en subculturen zijn levensstijlen die deels overlappen met deze cultuur maar er
maatschappijwetenschappen 3
, deels van afwijken: zoals bijvoorbeeld jongerenculturen.
de dimensies van Hofstede
hiermee kunnen verschillende (dominante) culturen van staten met elkaar
worden vergeleken.
1. grote machtsafstand versus kleine machtsafstand
2. individualistisch versus collectivistisch
3. masculien versus feminien
4. lage onzekerheidsvermijding versus onzekerheidsvermijding
5. langetermijngerichtheid versus korte termijngerichtheid
6. hedonisme versus soberheid
— politieke socialisatie
het aanleren van politieke cultuur (tradities, kennis, opvattingen van een land of
groep)
politieke ideologie: een samenhangend geheel van beginselen en denkbeelden,
meestal uitmondend in ideeën over de meest wenselijke maatschappelijke en
politieke verhoudingen.
in Nederland zijn er drie hoofdstromingen:
1. confessionalisme: christelijke waarden, harmonie en samenwerking
2. liberalisme: individuele rechten en vrijheden
3. socialisme: gelijkwaardigheid, sterke en sturende rol van de overheid
Onder invloed van globalisering is er een nieuw onderscheid tussen
internationalisme (kosmopolitisme) en nationalisme om de eigen natiestaat te
beschermen naast de indelingen van links/midden/rechts, progressief versus
conservatief & materialisme versus postmaterialisme.
samenvatting
subdomein B1: socialisatie (de kandidaat kan ontleden hoe
cultuuroverdracht en cultuurverwerving dor socialisatie plaatsvinden. hij kan
tevens verbanden beschrijven tussen persoonlijke identiteit en collectieve
identiteit en culturen classificeren op basis van verschillende culturele
dimensies)
maatschappijwetenschappen 4