- Week 1: Paradigmata, theorieën, risicofactoren………………………………...blz. 3
- Ijzendoorn, M.H. van & Rosmalen, L. van (2016)...............................................blz. 3
- Luijk, M., e.a. (2019)............................................................................................blz. 3
- Crain (2015).........................................................................................................blz. 4
- Shaffer, D.R., & Kipp, K (2007)............................................................................blz. 4
- Aleva, L., (2015)..................................................................................................blz. 8
- Lemerise, E., & Arsenio, W. (2000).....................................................................blz. 8
- Israel, A.C., Weil Malatras, J., & Wicks-Nelson, R., (2021).................................blz. 8
- Aleva, L. (2015).................................................................................................blz. 10
- Week 2: Probleemgedrag: Ernsttaxatie en sekseverschillen in probleemgedrag
en opvoeding………………………………………………………………………....blz. 13
- Prins & Braet, H9………………………………………………………………….…blz. 13
- Chaplin, T.M., & Zahn-Waxler, C. (2005)...........................................................blz. 14
- Endendijk, J.J., Groeneveld, M.G., & Mesman, J. (2018).................................blz. 15
- Endendijk, J.J.,e.a. (2017).................................................................................blz. 17
- Week 3: Internaliseren: Angst; Depressie………………………...…………….blz. 19
- Prins & Braet, H13……………………………………………………...……………blz. 19
- Prins & Braet, H14………………………………………………...…………………blz. 22
- Vermande, M., Bodden, D., & Dekovic, M. (2015).............................................blz. 25
- Week 4: Externaliseren: Agressieve en regelovertredende
gedragsproblemen……………………………………………….……….…………blz. 28
- Prins & Braet, H11…………………………………………………………...………blz. 28
- Prinzie, P. (2007)...............................................................................................blz. 29
- Girard, L.-C., Tremblay, R.E., Nagin, D., & Côté, S.M. (2019)..........................blz. 31
- Reijntjes, A., Vermande, M., & Van der Meulen, M. (2015)...............................blz. 32
- Huitsing, G., Van der Meulen, M., & Veenstra, R. (2015)..................................blz. 33
- Stump, K.N., Ratliff, J.M., Wu, Y.P., & Hawley, P.H. (2009)...............................blz. 35
- Week 5: Kinderen en scheiding………………………………………….………..blz. 37
- Aleva, L. (2015).................................................................................................blz. 37
- Van der Horst. F., Lucassen. N., Kok. R., Sentse. M., Jooren. L., van
Rosmalen……………………………………………………………………………….blz. 37
- Amato, P.R. (2010)............................................................................................blz. 41
- Rejaän, Z., e.a. (2022).......................................................................................blz. 43
- Kroese, J., Bernasco, W., Liefbroer, A.C., & Rouwendal, J. (2021)..................blz. 45
- Week 6: Jeugd en media……………………………………………………………blz. 47
- Vossen, H.G.M., Piotrowski, J.T., Valkenburg, P.M. (2014)...............................blz. 47
- Valkenburg, P.M. & Piotrowski, J.T. (2017)........................................................blz. 49
- Cingel, D.P., Carter, M.C., & Krause, H.V. (2022)..............................................blz. 54
1
,- Week 7: Multiprobleemgezinnen; ouders met psychische problemen…….blz. 55
- Bodden, D.H.M. & Dekovic, M. (2016)..............................................................blz. 55
- Meeuwissen, J., e.a. (2020)..............................................................................blz. 58
- Brunsting, R., Cytryn, G. & Gerrits, L. (2009)....................................................blz. 60
- Oyserman, D., Mowbray, C.T. Allen Measures, P., Firminger, K.B. (2000)........blz. 61
- Week 8: Kindermishandeling………………………...……...………….…………blz. 64
- Prins & Braet, H18…………………………………………………………...………blz. 64
- Berkel, e.a.. (2020)............................................................................................blz. 67
- Protocol kindermishandeling………………………………………….…………….blz. 69
- Meldcode Huiselijk Geweld en Kindermishandeling……………….…………….blz. 72
- Gubbels, J., Assink, M., Prinzie, P., & Put, C.E. van der (2023)........................blz. 73
2
, WEEK 1: PARADIGMATA, THEORIEËN EN
RISICOFACTOREN
Ijzendoorn, M.H. van & Rosmalen, L. van (2016)...................................................................
De kortste omschrijving van pedagogiek (opvoedkunde) is misschien de volgende: de
pedagogische wetenschappen bestuderen de opvoeding, het onderwijs en de hulpverlening
aan kinderen en jeugdigen, met het oog op verbetering van de praktijk.
De kernvraag waar het in de pedagogiek naar onze mening om draait is de wetenschappelijk
verantwoorde wijze waarop opvoeding, onderwijs en hulpverlening voor kinderen en
jeugdigen kunnen worden verbeterd.
Luijk, M., Ringoot, A.P., Kok, R., Lucassen, N., Prinzie, P., Tieman, W., & van der Horst,.
F. (2019).....................................................................................................................................
Het biopsychosociaal model geeft helder weer vanuit welke complementaire invalshoeken
de ontwikkeling en opvoeding van kinderen bestudeerd kan worden:
1. bio;
2. psycho;
3. sociaal.
De medisch-psychiatrische kijk (bio) op de ontwikkeling en opvoeding richt zich vooral op het
ontstaan, diagnosticeren en behandelen van pathologie bij kinderen en ouders, waarbij een
focus ligt op biologische verklaringsmodellen.
De psychologie (psycho) bestudeert de ontwikkeling van de mens in alle levensfasen, dus
ook van kinderen. Ontwikkelingspsychologen leggen de nadruk op de beschrijving van de
normale ontwikkeling, de verklaringen voor een verstoorde ontwikkeling en hulpverlening bij
individuele psychopathologie van kinderen en jongeren, met een focus op intrapsychische
verklaringsmodellen.
In de pedagogiek ligt de nadruk juist op de rol die de omgeving speelt bij opgroeien en
opvoeden (sociaal) en wordt een focus gelegd op (de interactie met) de bredere
opvoedingscontext, zoals het gezinssysteem, de onderwijssituatie of de buurt waarin een
kind of jongere opgroeit.
Samenvattend is de pedagogiek integratief (samenbrengen van invloeden van micro- tot
macroniveau), empirisch-normatief (waar doen opvoeders goed aan, gezien de
wetenschappelijke inzichten), en overwegend handelingsgericht (bieden van advies en
hulp).
De pedagogiek bestudeert hoe de ontwikkeling van het kind in opvoeding en onderwijs kan
worden verbeterd door inzichten uit meerdere disciplines te integreren. De
gezinspedagogiek richt daarbij als subdiscipline de aandacht op de normale opvoeding van
kinderen in hun sociale context, orthopedagogiek op opvoeding in problematische situaties.
De hedendaagse pedagogiek in Nederland belicht opgroeien en opvoeden vanuit een
3
, omgevingsperspectief, waarbij de nadruk niet alleen ligt op het kind of de jongere zelf, maar
in het bijzonder op zijn of haar context. Hoewel gedrag en gedragsverandering bestudeerd
worden, ligt de kern van de pedagogiek in het bieden van advies en hulp, bij voorkeur met
evidence-based programma’s, aan kinderen, opvoeders, leerkrachten en hulpverleners in
problematische opvoedings- en onderwijssituaties. Dit benadrukt de handelingsgerichtheid
van de pedagogiek in de complexe opvoedwerkelijkheid. Bovendien helpt de pedagogiek,
vanuit haar wijsgerige oorsprong, reflecteren op wenselijke opvoedings- en
ontwikkelingsdoelen; op dit punt zijn de empirisch-analytische en de normatieve pedagogiek
complementair aan elkaar en dienen zij blijvend en in gelijke mate aandacht te krijgen in het
universitair onderwijs en onderzoek. De pedagogiek is een empirisch-normatieve,
handelingsgerichte en integratieve wetenschap, die het brede spectrum van de
gedragswetenschappen verenigt. Door deze unieke combinatie draagt de pedagogiek ook
vandaag nog bij aan het beantwoorden van wetenschappelijke, klinische en
maatschappelijke vragen over opvoeden en opgroeien, met en naast andere disciplines die
het opgroeiende kind bestuderen. De opname van de Orthopedagoog-Generalist in de wet
BIG is in dat kader enerzijds een belangrijke erkenning voor het belang van context in
opvoeden en opgroeien, en anderzijds een bevestiging van de unieke bijdrage van de
pedagogiek aan het werkveld. De pedagoog zou bij uitstek die specialist kunnen zijn die
in staat is tot weging en integratie van kennis uit verschillende disciplines en dat kan vertalen
in een handelingsgerichte toepassing. Precies deze integratie van kennis komt het
opgroeiende kind ten goede.
Crain (2015): Learning theory: Pavlov, Watson, and Skinner………………………………...
Het klassieke conditionering paradigma: In een typisch experiment werd een hond in een
harnas geplaatst in een donkere kamer en werd er een licht aangezet. Na 30 seconden werd
er wat voedsel in de bek van de hond gestopt, waardoor de speekselreflex werd opgewekt.
Deze procedure werd meerdere keren herhaald, elke keer dat de presentatie van voedsel
gepaard ging met het licht. Na een tijdje riep het licht, dat aanvankelijk geen relatie had met
speekselvorming, de reactie zelf op. De hond was geconditioneerd om te reageren op het
licht. In de termen van Pavlov was de presentatie van voedsel een ongeconditioneerde
stimulus (OS); Pavlov hoefde het dier niet te conditioneren om te kwijlen op het voedsel. Het
licht was daarentegen een geconditioneerde stimulus (GS); het effect ervan vereiste
conditionering. Kwijlen op het voedsel werd een ongeconditioneerde reflex (OR) genoemd
en kwijlen op het licht werd een geconditioneerde reflex (CR) genoemd. Het proces zelf
wordt klassieke conditionering genoemd.
Pavlov ontdekte dat hoewel hij een licht een GS voor speekselvorming kon maken, als hij
het licht alleen gedurende meerdere pogingen liet flitsen, het zijn effect begon te verliezen.
Druppels speeksel werden steeds minder tot er helemaal geen waren. Op dit punt had
uitsterven plaatsgevonden.
Pavlov toonde ook aan dat zodra hij een hond stevig had geconditioneerd aan een GS, hij
de GS alleen kon gebruiken om een verbinding te leggen met nog een andere neutrale
stimulus. In een experiment trainde Pavlovs student een hond om te kwijlen bij een bel en
koppelde vervolgens de bel alleen aan een zwart vierkant. Na een aantal pogingen
produceerde het zwarte vierkant alleen kwijlen. Dit wordt tweede-orde conditionering
genoemd. Pavlov ontdekte dat hij in sommige gevallen ook derde-orde conditionering kon
bewerkstelligen, maar hij kon niet verder komen dan dit punt.
4