1. Vermogensbehoefte
Hoofdstuk 1 en 2 LOI
H1 t/m H4 Tijhaar
Hoofdstuk 1 Convoy
Dynamische liquiditeitsanalyse: een prognose aan de hand van een analyse van de ingaande en
uitgaande geldstromen (liquiditeitsbegroting) (voorbeeld 1.5, bladzijde 6, Convoy).
Statische liquiditeitsanalyse: de liquiditeit van een onderneming op een bepaald moment.
Kengetallen om de statische liquiditeit te kunnen oordelen om op korte termijn aan de verplichtingen
te voldoen:
- Netto-werkkapitaal = vlottende activa – vlottende passiva (voorbeeld 1.1, bladzijde 2 Convoy)
- Current-ratio = vlottende activa / vlottende passiva > men hanteert graag een ratio van
minimaal 2. (voorbeeld 1.2, bladzijde 3 Convoy)
- Quick-ratio = vlottende activa – voorraden / vlottende passiva > de quick ratio moet minstens
gelijk zijn aan 1 (voorraden zijn niet altijd op korte termijn in geld om te zetten) (voorbeeld
1.3, bladzijde 4 Convoy)
Window dressing: een veelvoorkomend fenomeen bij de statische balansliquiditeitsanalyse: alle
activiteiten die vóór het publicatiemoment van de jaarrekening plaatsvinden en als doel hebben om
de financiële structuur gunstiger voor te stellen > voor balansdatum aflossen van schulden, voor
balansdatum betalen van crediteuren, voor balansdatum omzetten van KVV in LVV (voorbeeld 1.4,
bladzijde 5 Convoy).
Solvabiliteitsanalyse: het vermogen om in geval van liquidatie aan alle financiële verplichtingen ten
opzichte van de verschaffers van vreemd vermogen te kunnen voldoen.
Bij de beoordeling van de solvabiliteit moet worden uitgegaan van de boekwaarden van de
onderneming, omdat de liquidatiewaarde van de activa niet bekend zal zijn.
- Debt ratio = vreemd vermogen / totaal vermogen (voorbeeld 1.6, bladzijde 8 Convoy)
- Weerstandsvermogen: het vermogen van de onderneming om de activiteiten ook in
ongunstige tijden voor te zetten. Neemt toe, als het EV toeneemt & als het VV afneemt.
- Interest coverage ratio: geeft aan hoe vaak de rentelasten kunnen worden ‘betaald’ uit de
winst voor interest en belasting (ook wel bedrijfsresultaat genoemd) (ICR lager dan 1, dan is
de winst onvoldoende, banken hanteren een ICR factor van 5). (voorbeeld 1.7, bladzijde 9
Convoy)
= winst voor interest en belasting (bedrijfsresultaat) / interestkosten
Rentabiliteitsanalyse: de verhouding tussen geïnvesteerde bedragen en de hiermee gerealiseerde
opbrengsten.
- Brutowinstmarge = bedrijfsresultaat / omzet (ratio geeft aan in hoeverre de onderneming
gevoelig is voor kostenstijgingen en prijsdalingen. Geeft verschil aan tussen verkoopprijs en
de kostprijs van product of dienst.
- Rentabiliteit totale vermogen (RTV) = winst voor interest en belasting (bedrijfsresultaat) /
gemiddeld totaal vermogen x 100%
Bedrijfsresultaat = earnings before interest and taxes (EBIT)
, - Rentabiliteit eigen vermogen (REV) = nettowinst (winst na belasting) / gemiddeld eigen
vermogen x 100%
- Rentabiliteit vreemd vermogen (RVV) = betaalde interest / gemiddeld vreemd vermogen x
100%
Zie voorbeeld 1.8, bladzijde 11 Convoy (RVV is kleiner dan RTV > gebruik van €1 milj. Aan vreemd
vermogen kost 5% aan rente, maar levert 11,73% op (onderneming maakt winst op gebruik van
vreemd vermogen)
Financiële hefboomeffect (financial leverage): (RTV – RVV) x VV / EV
Hefboomfactor: verhouding tussen vreemd vermogen en eigen vermogen: VV / EV
Voorbeeld 1.8 = €15.000.000 / €25.000.000 = €0,60 (per euro EV wordt een winst behaald van €0,60).
Vanuit voorbeeld 1.8: de totale winst op het vreemd vermogen bedraagt €15.000.000 (gem. vreemd
vermogen) x (11,73% - 5%) = €1.009.500. Dit bedrag komt ten goede aan de rentabiliteit van het EV.
REV = (1 – belastingpercentage) x (RTV + (RTV – RVV) x VV/EV)
Conclusie kan zijn: onderneming meer met VV financieren en gebruik maken van de financiële
hefboomeffect. Twee bezwaren:
1. Bij een lagere winst bestaat het risico dat RTV lager is dan RVV. REV wordt dan aangetast. De
mate van onzekerheid over de hoogte van de RTV wordt het bedrijfsrisico genoemd.
2. Als een onderneming meer gebruikmaakt van VV, neemt het risico voor verschaffers van VV
toe. Een hogere rentevoet resulteert in een kleine hefboommarge. Risico voor verschaffers
van EV neemt toe > financieel risico.
Relatie tussen beide risico:
Financieel risico = bedrijfsrisico x VV / EV
Omloopsnelheid van het vermogen: een maatstaf voor de efficiëntie waarmee een onderneming
haar vermogen inzet. Hoe hoger de omloopsnelheid, hoe efficiënter de onderneming omgaat met het
ter beschikking gestelde vermogen.
= omzet / gemiddeld totaal vermogen
Voorbeeld 1.9, bladzijde 14 + 15 Convoy: uitgebreide opdracht bovenstaande theorie.
Relatie tussen kengetallen:
Opvallend aan opgave 1.9:
- Onderneming maakt onvoldoende gebruik van de positieve hefboommarge 1,98 (RTV – RVV)
- De verhouding tussen VV en EV is kleiner dan 1 (VV/EV).
Gevolg: eigenaren profiteren te weinig van de rentabiliteit op het totale vermogen.
Oplossing: toekomstige projecten financieren met vreemd vermogen, zolang de
hefboommarge positief blijft. Of dividend uitkeren (nadeel: gaat ten koste van liquide
middelen en heeft negatief effect op liquiditeit).
Belangrijk: verschillende ratio’s staan niet op zichzelf! Bovenstaande twee oplossingen hebben altijd
effect op de solvabiliteit en/of liquiditeit.
Belangrijk verband: de omloopsnelheid van TV geeft de relatie weer tussen de omzet en het TV.
RTV = omloopsnelheid totaal vermogen x brutowinstmarge
,Omloopsnelheid TV = RTV / brutowinstmarge
Dupontschema: de rentabiliteit van het totale vermogen wordt opgedeeld naar bepalende posten op
de w&v, zodat de gevolgen van verandering in bepaalde posten voor de rentabiliteit zichtbaar
worden.
Zie voorbeeld 1.10, bladzijde 17 Convoy
Wijze van financiering
Interne financiering: financiering met gelden van de onderneming zelf.
Intensieve financiering: gelden die de onderneming niet nodig heeft worden gebruik om activa te
financieren. Omloopsnelheid TV wordt verhoogd door te financieren met eigen middelen (TV blijft
gelijk, maar de omzet kan stijgen door de investering in vaste activa). Bijvoorbeeld:
- Creëren van een ideaalcomplex: expansie van de onderneming wordt volledig gefinancierd
uit de binnengekomen afschrijvingen (ideaalcomplex is bereikt als de afschrijving gelijk is aan
de investering, zie voorbeeld 1.11).
- Krediettermijn debiteuren beperken: hierdoor kan vermogen op tijd vrij komen en
aangewend worden voor andere zaken.
- Just-in-time delivery van voorraden
Voorbeeld 1.11, bladzijde 18 + 19 Convoy
Partiële financiering: behoefte aan vermogen wordt afgestemd op een individueel activum. Lening
gebaseerd op de economische levensduur, zodat lening en machine tegelijk zijn
afgelost/afgeschreven.
Totale financiering: als de vermogensbehoefte in een geheel wordt bekeken. Er wordt meer
onderscheid gemaakt in permanent vermogen en fluctuerend vermogen.
Als de maximale en minimale vermogensbehoeften niet gelijktijdig samenvallen: diversiteit.
Diversiteitsfactor: een maatstaf voor de financieringsbehoefte (hoe gelijkmatige de behoefte is
gespreid, des te lager zijn de vermogenskosten.
Voorbeeld 1.12, bladzijde 20 Convoy
*Hoe groter de diversiteitsfactor, des te kleiner de financieringskloof (totale vermogensbehoefte
gelijkmatiger gespreid)
, Verkrijgen van ondernemend vermogen
Ondernemend vermogen: onderneming loopt hier risico over, bestaat uit: eigen vermogen en
achtergesteld vermogen.
- De eenmanszaak: geen onderscheid in privé- en zakelijkvermogen. Toename van eigen
vermogen gaat via privéstortingen of inhouden winst.
- De VOF: zelfde als bij eenmanszaak maar dan meerdere ondernemers in een gemeenschap.
- De BV en NV: Scheiding in bestuur en eigenaarschap van onderneming. Kunnen eigen
vermogen vergroten door het uitgeven van extra aandelen (uitgifte tegen nominale waarde
of aandelen boven pari).
Aandelenkapitaal:
Maatschappelijk kapitaal: kapitaal dat volgens statuten max. mag worden uitgegeven.
Geplaatst kapitaal: nominale waarde door de onderneming uitgegeven kapitaal.
Gestort kapitaal: het bedrag dat daadwerkelijk is gestort.
Voorbeeld 1.13 + 1.14 (met agio) bladzijde 23 + 24, Convoy
Achtergesteld vermogen: leningen die achtergesteld worden, waarbij de verschaffers pas rente en
aflossing ontvangen nadat aan de andere verplichtingen is voldaan. Hoger risico voor verschaffers,
dus eisen een hogere rentevergoeding.
Selectiecriteria ondernemend vermogen: om een beslissing te nemen om wel of niet te beleggen.
1. Dividendrendement: hoe hoger het uitgekeerde dividend, des te aantrekkelijker.
= uitgekeerde winst / koers van het aandeel x 100%
2. Payout-ratio: hoge payout lijkt aantrekkelijker, maar wanneer de onderneming wil groeien,
dient zij extra vermogen aan te trekken.
= contant dividend per aandeel / winst per aandeel x 100%
= uitgekeerd dividend / winst na belasting x 100%
3. Koers-winstverhouding: aantrekkelijk als de koers van het aandeel laag is in verhouding tot
de winst per aandeel.
= beurskoers per aandeel / winst per aandeel
4. Koers-cashflowratio: cashflow bestaat uit winst en afschrijvingen, netto-ontvangsten
= beurskoers per aandeel / cashflow per aandeel
5. Koers-intrinsieke waarde ratio: als de intrinsieke waarde een hoge waarde heeft t.o.v. de
beurskoers, kan dit luiden op aanwezigheid van waardevolle activa.
= beurskoers per aandeel / intrinsieke waarde per aandeel
Dividendpercentage = uitgekeerd dividend / aandelenkapitaal x 100%
Voorbeeld 1.15, bladzijde 26 + 27, Convoy
Tip: haal eerst alle gegevens naar boven om bovenstaande 5 formules te kunnen maken.:
Aantal aandelen: aandelenkapitaal / nominale waarde
Intrinsieke waarde per aandeel: eigen vermogen / aantal aandelen
Winst per aandeel: resultaat na belasting / aantal aandelen
Cashflow per aandeel: resultaat na belasting + afschrijving / aantal aandelen