OG week 2.3.8
Centrale vraag:
Wanneer bestaat het recht op een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw) en wat is
de duur en de hoogte daarvan?
Leerdoelen:
1. Wat is de Participatiewet (Pw)?
De Wet werk en bijstand (WWB), de Wet sociale werkvoorziening (Wsw) en een deel van de
Wajong zijn in 2015 opgegaan in de Participatiewet (Pw), waardoor naast inkomenszekerheid
(vangnetfunctie) meer aandacht is gekomen voor de re-integratie in het arbeidsproces
(trampolinefunctie/activeringsfunctie). De Pw is een sociale voorziening die gericht is op het
opvangen van een inkomen (loon en/of uitkering) dat lager is dan het geldende sociale
minimum (bestaansminimum) en onvoldoende vermogen (spaargeld, eigen huis, tweede
huis, auto) (art. 11 lid 1 Pw) als er geen toereikende en passende voorliggende voorziening is
(vangnet sociale zekerheid) (art. 15 lid 1 jo. 5 sub e Pw). De Pw biedt bestaanszekerheid (art.
20 lid 1 Gw). De kenmerken van de Pw zijn: de Nederlanders en niet-Nederlanders die in
Nederland rechtmatig verblijven, zijn rechthebbenden (art. 11 lid 1 jo. lid 2 Pw); de sociale
voorziening wordt betaald uit algemene middelen (inkomensbelasting) (art. 69 lid 1 Pw); de
uitvoering geschiedt door het het college van B&W van de gemeente (art. 7 lid 1 jo. 40 lid 1
Pw); de hoogte van de bijstand is gerelateerd aan het nettominimumloon en afhankelijk van
het inkomen en het vermogen van de bijstandsgerechtigde zelf en zijn partner
((partner)inkomens- en vermogenstoets) (art. 19 lid 2 Pw); de duur van de bijstand is beperkt
(art. 11 lid 1 jo. 19 lid 1 Pw); er mag geen recht bestaan op een toereikende en passende
voorliggende voorziening (art. 15 lid 1 jo. 5 sub e Pw).
2. Wanneer bestaat er recht op bijstand?
Het recht op bijstand bestaat als de bijstandsgerechtigde, waaronder de alleenstaande
(ouder) of het gezin, in Nederland woont in de zin van art. 11 lid 1 jo. lid 2 Pw, zijn
(partner)inkomen onder het voor hem geldende sociale minimum (bijstandsnorm) komt en
onvoldoende vermogen is in de zin van art. 11 lid 1 Pw, geen toereikende en passende
voorliggende voorziening van art. 15 lid 1 Pw is en geen uitsluitingsgronden van art. 12 jo. 13
Pw van toepassing zijn (art. 20 lid 3 Gw jo. 11 lid 1 Pw). Het recht op bijstand komt de
alleenstaande (ouder) of gehuwden gezamenlijk toe, tenzij een van de gehuwden geen recht
op bijstand heeft (art. 11 lid 4 Pw). Als er geen recht op bijstand bestaat, dan kan het college
toch bijstand verlenen als er zeer dringende redenen (acute noodsituatie en behoeftige
omstandigheden die op geen enkele andere manier zijn te verhelpen, zodat het verlenen van
bijstand volstrekt onvermijdelijk is) zijn (art. 16 lid 1 Pw).
1) Nederlander of niet-Nederlander die hier rechtmatig verblijft
De bijstandsgerechtigde moet een in Nederland woonachtige Nederlander of niet-
Nederlander (vreemdeling) zijn die in Nederland rechtmatig verblijft (art. 11 lid 1 jo. lid 2
Pw), waaronder een asielgerechtigde met een verblijfstatus, een persoon met een
afgeleid verblijfsrecht en een onderdaan van een EU- of EER-lidstaat die langer dan drie
maanden in Nederland verblijft en de hoedanigheid van werknemer bezit (reële en
daadwerkelijke arbeid) (art. 24 lid 2 Richtlijn 2004/38/EG), met uitzondering van een
bijstandsgerechtigde die in het buitenland verblijft, een asielzoeker die in een azc
verblijft, en een onderdaan van een EU- of EER-lidstaat die minder dan drie maanden in
Nederland verblijft (art. 24 lid 2 Richtlijn 2004/38/EG).
2) Onvoldoende middelen (middelentoets)
De bijstandsgerechtigde moet over onvoldoende middelen ((partner)inkomen en/of
vermogen) beschikken om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien (art. 11 lid
, 1 Pw). De middelen zijn het inkomen en/of vermogen waarover de alleenstaande (ouder)
of het gezin (en niet kostendelende medebewoners) beschikt of redelijkerwijs kan
beschikken (art. 31 lid 1 Pw). De noodzakelijke kosten van bestaan zijn de algemene
noodzakelijke kosten van bestaan en de bijzondere noodzakelijke kosten van bestaan,
met uitzondering van de kosten in art. 14 Pw. De algemene noodzakelijke kosten van
bestaan zijn de kosten die moeten worden betaald uit de algemene bijstand
(maandelijkse bijstandsuitkering) (art. 19 lid 1 jo. 5 sub b Pw), waaronder kosten voor
huisvesting (huur, energie, verzekeringen), voeding, kleding, ontspanning, vervoer,
ziektekosten, duurzame gebruiksgoederen of de vervanging daarvan. De bijzondere
noodzakelijke kosten van bestaan zijn de kosten die moeten worden betaald uit de
bijzondere bijstand, waaronder incidentele algemene noodzakelijke kosten van bestaan
die voortvloeien uit bijzondere omstandigheden en niet kunnen worden betaald uit het
inkomen op bijstandsniveau (art. 35 lid 1 Pw).
3) Geen voorliggende voorziening
De bijstandsgerechtigde moet geen recht hebben op een voorliggende voorziening
(werknemers- en volksverzekeringen, studiefinanciering en alimentatie) die naar haar
aard en doel toereikend en passend wordt geacht (art. 15 lid 1 Pw jo. 5 sub e Pw).
4) Geen uitsluitingsgronden
De gronden waarop de bijstandsgerechtigde geen recht heeft op bijstand (of algemene
bijstand of bijzondere bijstand) moeten niet van toepassing zijn. De uitsluitingsgronden
voor het recht op bijstand zijn: het gedetineerd zijn; het vervullen van de dienstplicht;
het verblijf houden buiten Nederland voor langer dan vier weken per kalenderjaar; het
nog niet bereiken van de leeftijd van 18 jaar; het uitreizen; het aanvragen van bijstand
voor het geheel of gedeeltelijk aflossen van de schulden en het wel beschikken over de
middelen om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien bij het ontstaan van de
schulden (art. 13 lid 1 Pw), tenzij er een dringende reden (bedreiging
bestaansvoorziening zodat bijstandsverlening onvermijdelijk is) is voor het verlenen van
bijzondere bijstand (art. 49 sub b Pw); De uitsluitingsgronden voor het recht op
algemene bijstand zijn: het verblijven in een inrichting voor de bijstandsgerechtigde van
18 tot 21 jaar; het genieten van onbetaald verlof van de bijstandsgerechtigde zelf of zijn
partner (art. 1 sub g WW); het kunnen volgen van onderwijs met studiefinanciering voor
de bijstandsgerechtigde tot 27 jaar (scholingsplicht); het ondubbelzinnig blijken uit
houding en gedrag dat de bijstandsgerechtigde tot 27 jaar zijn (arbeids)verplichtingen
niet wil nakomen (art. 13 lid 2 Pw). De uitsluitingsgronden voor het recht op bijzondere
bijstand zijn: het uitgaan van de noodzakelijke kosten van bestaan boven de
bijstandsnorm van de bijstandsgerechtigde van 18 tot 21 jaar die geen beroep op zijn
ouders kan doen (onderhoudsplicht) (art. 12 Pw).
3. Wat zijn de leefvormen?
De leefvormen zijn de woon- en leefsituatie van de bijstandsgerechtigde. De leefvormen
kunnen in eerste instantie worden onderzocht door een administratief onderzoek en het
nagaan van het water- en energiegebruik. De leefvormen kunnen in tweede instantie worden
onderzocht door een niet vooraf aangekondigd huisbezoek (art. 53a lid 2 jo. lid 3 Pw) als er
op grond van concrete objectieve feiten en omstandigheden een redelijke grond is voor
twijfel over de leefvorm van de bijstandsgerechtigde; de gegevens niet op een minder
belastende manier te verifiëren zijn dan door een huisbezoek, waaronder het horen van de
bijstandsgerechtigde of getuigen en het doen van niet-stelselmatige waarnemingen zonder
redelijke grond of toestemming van de officier van justitie (algemene
onderzoeksbevoegdheid) (art. 53a lid 6 Pw); de gemeente het doel en de reden van het
huisbezoek en de gevolgen van niet meewerken voor het recht op bijstand mededeelt aan de
bijstandsgerechtigde; en de bijstandsgerechtigde toestemming verleent om zijn woning
Centrale vraag:
Wanneer bestaat het recht op een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw) en wat is
de duur en de hoogte daarvan?
Leerdoelen:
1. Wat is de Participatiewet (Pw)?
De Wet werk en bijstand (WWB), de Wet sociale werkvoorziening (Wsw) en een deel van de
Wajong zijn in 2015 opgegaan in de Participatiewet (Pw), waardoor naast inkomenszekerheid
(vangnetfunctie) meer aandacht is gekomen voor de re-integratie in het arbeidsproces
(trampolinefunctie/activeringsfunctie). De Pw is een sociale voorziening die gericht is op het
opvangen van een inkomen (loon en/of uitkering) dat lager is dan het geldende sociale
minimum (bestaansminimum) en onvoldoende vermogen (spaargeld, eigen huis, tweede
huis, auto) (art. 11 lid 1 Pw) als er geen toereikende en passende voorliggende voorziening is
(vangnet sociale zekerheid) (art. 15 lid 1 jo. 5 sub e Pw). De Pw biedt bestaanszekerheid (art.
20 lid 1 Gw). De kenmerken van de Pw zijn: de Nederlanders en niet-Nederlanders die in
Nederland rechtmatig verblijven, zijn rechthebbenden (art. 11 lid 1 jo. lid 2 Pw); de sociale
voorziening wordt betaald uit algemene middelen (inkomensbelasting) (art. 69 lid 1 Pw); de
uitvoering geschiedt door het het college van B&W van de gemeente (art. 7 lid 1 jo. 40 lid 1
Pw); de hoogte van de bijstand is gerelateerd aan het nettominimumloon en afhankelijk van
het inkomen en het vermogen van de bijstandsgerechtigde zelf en zijn partner
((partner)inkomens- en vermogenstoets) (art. 19 lid 2 Pw); de duur van de bijstand is beperkt
(art. 11 lid 1 jo. 19 lid 1 Pw); er mag geen recht bestaan op een toereikende en passende
voorliggende voorziening (art. 15 lid 1 jo. 5 sub e Pw).
2. Wanneer bestaat er recht op bijstand?
Het recht op bijstand bestaat als de bijstandsgerechtigde, waaronder de alleenstaande
(ouder) of het gezin, in Nederland woont in de zin van art. 11 lid 1 jo. lid 2 Pw, zijn
(partner)inkomen onder het voor hem geldende sociale minimum (bijstandsnorm) komt en
onvoldoende vermogen is in de zin van art. 11 lid 1 Pw, geen toereikende en passende
voorliggende voorziening van art. 15 lid 1 Pw is en geen uitsluitingsgronden van art. 12 jo. 13
Pw van toepassing zijn (art. 20 lid 3 Gw jo. 11 lid 1 Pw). Het recht op bijstand komt de
alleenstaande (ouder) of gehuwden gezamenlijk toe, tenzij een van de gehuwden geen recht
op bijstand heeft (art. 11 lid 4 Pw). Als er geen recht op bijstand bestaat, dan kan het college
toch bijstand verlenen als er zeer dringende redenen (acute noodsituatie en behoeftige
omstandigheden die op geen enkele andere manier zijn te verhelpen, zodat het verlenen van
bijstand volstrekt onvermijdelijk is) zijn (art. 16 lid 1 Pw).
1) Nederlander of niet-Nederlander die hier rechtmatig verblijft
De bijstandsgerechtigde moet een in Nederland woonachtige Nederlander of niet-
Nederlander (vreemdeling) zijn die in Nederland rechtmatig verblijft (art. 11 lid 1 jo. lid 2
Pw), waaronder een asielgerechtigde met een verblijfstatus, een persoon met een
afgeleid verblijfsrecht en een onderdaan van een EU- of EER-lidstaat die langer dan drie
maanden in Nederland verblijft en de hoedanigheid van werknemer bezit (reële en
daadwerkelijke arbeid) (art. 24 lid 2 Richtlijn 2004/38/EG), met uitzondering van een
bijstandsgerechtigde die in het buitenland verblijft, een asielzoeker die in een azc
verblijft, en een onderdaan van een EU- of EER-lidstaat die minder dan drie maanden in
Nederland verblijft (art. 24 lid 2 Richtlijn 2004/38/EG).
2) Onvoldoende middelen (middelentoets)
De bijstandsgerechtigde moet over onvoldoende middelen ((partner)inkomen en/of
vermogen) beschikken om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien (art. 11 lid
, 1 Pw). De middelen zijn het inkomen en/of vermogen waarover de alleenstaande (ouder)
of het gezin (en niet kostendelende medebewoners) beschikt of redelijkerwijs kan
beschikken (art. 31 lid 1 Pw). De noodzakelijke kosten van bestaan zijn de algemene
noodzakelijke kosten van bestaan en de bijzondere noodzakelijke kosten van bestaan,
met uitzondering van de kosten in art. 14 Pw. De algemene noodzakelijke kosten van
bestaan zijn de kosten die moeten worden betaald uit de algemene bijstand
(maandelijkse bijstandsuitkering) (art. 19 lid 1 jo. 5 sub b Pw), waaronder kosten voor
huisvesting (huur, energie, verzekeringen), voeding, kleding, ontspanning, vervoer,
ziektekosten, duurzame gebruiksgoederen of de vervanging daarvan. De bijzondere
noodzakelijke kosten van bestaan zijn de kosten die moeten worden betaald uit de
bijzondere bijstand, waaronder incidentele algemene noodzakelijke kosten van bestaan
die voortvloeien uit bijzondere omstandigheden en niet kunnen worden betaald uit het
inkomen op bijstandsniveau (art. 35 lid 1 Pw).
3) Geen voorliggende voorziening
De bijstandsgerechtigde moet geen recht hebben op een voorliggende voorziening
(werknemers- en volksverzekeringen, studiefinanciering en alimentatie) die naar haar
aard en doel toereikend en passend wordt geacht (art. 15 lid 1 Pw jo. 5 sub e Pw).
4) Geen uitsluitingsgronden
De gronden waarop de bijstandsgerechtigde geen recht heeft op bijstand (of algemene
bijstand of bijzondere bijstand) moeten niet van toepassing zijn. De uitsluitingsgronden
voor het recht op bijstand zijn: het gedetineerd zijn; het vervullen van de dienstplicht;
het verblijf houden buiten Nederland voor langer dan vier weken per kalenderjaar; het
nog niet bereiken van de leeftijd van 18 jaar; het uitreizen; het aanvragen van bijstand
voor het geheel of gedeeltelijk aflossen van de schulden en het wel beschikken over de
middelen om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien bij het ontstaan van de
schulden (art. 13 lid 1 Pw), tenzij er een dringende reden (bedreiging
bestaansvoorziening zodat bijstandsverlening onvermijdelijk is) is voor het verlenen van
bijzondere bijstand (art. 49 sub b Pw); De uitsluitingsgronden voor het recht op
algemene bijstand zijn: het verblijven in een inrichting voor de bijstandsgerechtigde van
18 tot 21 jaar; het genieten van onbetaald verlof van de bijstandsgerechtigde zelf of zijn
partner (art. 1 sub g WW); het kunnen volgen van onderwijs met studiefinanciering voor
de bijstandsgerechtigde tot 27 jaar (scholingsplicht); het ondubbelzinnig blijken uit
houding en gedrag dat de bijstandsgerechtigde tot 27 jaar zijn (arbeids)verplichtingen
niet wil nakomen (art. 13 lid 2 Pw). De uitsluitingsgronden voor het recht op bijzondere
bijstand zijn: het uitgaan van de noodzakelijke kosten van bestaan boven de
bijstandsnorm van de bijstandsgerechtigde van 18 tot 21 jaar die geen beroep op zijn
ouders kan doen (onderhoudsplicht) (art. 12 Pw).
3. Wat zijn de leefvormen?
De leefvormen zijn de woon- en leefsituatie van de bijstandsgerechtigde. De leefvormen
kunnen in eerste instantie worden onderzocht door een administratief onderzoek en het
nagaan van het water- en energiegebruik. De leefvormen kunnen in tweede instantie worden
onderzocht door een niet vooraf aangekondigd huisbezoek (art. 53a lid 2 jo. lid 3 Pw) als er
op grond van concrete objectieve feiten en omstandigheden een redelijke grond is voor
twijfel over de leefvorm van de bijstandsgerechtigde; de gegevens niet op een minder
belastende manier te verifiëren zijn dan door een huisbezoek, waaronder het horen van de
bijstandsgerechtigde of getuigen en het doen van niet-stelselmatige waarnemingen zonder
redelijke grond of toestemming van de officier van justitie (algemene
onderzoeksbevoegdheid) (art. 53a lid 6 Pw); de gemeente het doel en de reden van het
huisbezoek en de gevolgen van niet meewerken voor het recht op bijstand mededeelt aan de
bijstandsgerechtigde; en de bijstandsgerechtigde toestemming verleent om zijn woning