Week 1- IRAT
1. Welke van de volgende criteria is een belangrijk kenmerk dat wordt gebruikt om de
diagnose Major Depressive Disorder (MDD) te stellen volgens de DSM-5?
A. Doordringend patroon van onthechting van sociale relaties en een beperkt scala aan expressie
van emoties.
B. Doordringend patroon van het vermijden of terughoudend zijn om deel te nemen aan sociale
interacties uit angst om bekritiseerd of afgewezen te worden.
C. Doordringend patroon van sociale remming, gevoelens van ontoereikendheid en
overgevoeligheid voor negatieve evaluatie.
D. Vermoeidheid of energieverlies bijna elke dag.
Antwoord: Vermoeidheid of energieverlies bijna elke dag.
Deze klacht is een kernsymptoom van Major Depressive Disorder (MDD) zoals gede nieerd in
de DSM-5. Het valt onder de somatische of lichamelijke symptomen die vaak voorkomen bij
depressieve episodes.
De andere opties verwijzen naar kenmerken van persoonlijkheidsstoornissen:
- Pervasive pattern of detachment... → past bij schizoïde persoonlijkheidsstoornis.
- Pervasive pattern of avoiding... → past bij vermijdende persoonlijkheidsstoornis.
- Social inhibition, feelings of inadequacy... → ook vermijdende persoonlijkheidsstoornis.
2. Volgens Marx et al. (2023), welke van de volgende uitspraken over de prevalentie van
depressieve stoornis (MDD) is correct?
A. De prevalentie van MDD is aanzienlijk hoger in landen met een hoog inkomen dan in landen
met een laag inkomen vanwege grotere stress en verstedelijking in rijkere samenlevingen.
B. De prevalentie van MDD is het hoogst in Zuid-Amerika en Oceanië, met landen als Chili en de
Salomonseilanden die de grootste last laten zien.
C. Vrouwen hebben bijna twee keer zoveel kans op MDD als mannen over de hele wereld, een
verschil dat mogelijk verband houdt met biopsychosociale factoren.
D. Culturele factoren en stigma hebben geen meetbare impact op de gerapporteerde MDD-
prevalentie, wat zorgt voor wereldwijde consistentie in diagnostische percentages.
Antwoord: Vrouwen hebben bijna twee keer zoveel kans op MDD als mannen over de hele
wereld, een verschil dat mogelijk verband houdt met biopsychosociale factoren.
Volgens Marx et al. (2023) is de prevalentie van MDD bij vrouwen bijna twee keer zo hoog als
bij mannen wereldwijd. Dit verschil wordt toegeschreven aan biopsychosociale factoren,
waaronder biologische (bijvoorbeeld hormonale) verschillen, psychologische factoren (zoals
ruminatie), en sociale factoren (zoals genderongelijkheid).
- A: Marx et al. stellen juist dat het verschil in prevalentie tussen hoge- en lage-inkomenslanden
relatief klein is.
- B: De hoogste prevalentie is niet speci ek geconcentreerd in Zuid-Amerika en Oceanië –hoewel
er regionale variatie is, noemen Marx et al. Greenland en Griekenland als hoog scorende
landen.
- D: Culturele factoren en stigma hebben wél invloed op hoe vaak MDD wordt gerapporteerd,
o.a. door verschillen in hoe mensen symptomen uiten of zorg zoeken.
fi fi
, 3. Volgens Herrman et al (2022), welke van de Big Five persoonlijkheidskenmerken is
consequent geassocieerd met een verhoogde kans op depressie?
A. Openness to experience
B. Neuroticism
C. Conscientiousness
D. Psychoticism
Antwoord: Neuroticism.
Volgens Herrman et al. (2022) is neuroticisme – een van de Big Five persoonlijkheidstrekken –
consistent geassocieerd met een verhoogde kans op depressie. Personen met een hoge
score op neuroticisme zijn gevoeliger voor negatieve emoties zoals angst, verdriet en frustratie,
wat hen vatbaarder maakt voor het ontwikkelen van stemmingsstoornissen zoals MDD.
- A: Openness to experience: wordt niet sterk geassocieerd met depressie.
- C: Conscientiousness: hangt vaak samen met lager risico op depressie.
- D: Psychoticism: behoort niet tot de Big Five, maar komt uit het Eysenck-model.
4. Waar verwijst de term "depressiegeletterdheid" naar (zoals besproken tijdens de lezing
van week 1)?
A. De symptomen, oorzaken en behandelingsopties voor depressie begrijpen en herkennen.
B. Het vermogen om depressie te diagnosticeren en te behandelen in overeenstemming met
professionele richtlijnen.
C. De studie van literaire werken die personages uitbeelden die een depressie ervaren.
D. Deelnemen aan zelfhulpliteratuur om zelfstandig de eigen depressieproblemen aan te pakken.
Antwoord: De symptomen, oorzaken en behandelingsopties voor depressie begrijpen en
herkennen.
Depression literacy verwijst naar de mate waarin iemand kennis heeft van depressie.
5. Onderzoeken hebben bewijs verkend en voorgesteld ter ondersteuning van de
serotoninehypothese. Welke van de volgende is in deze context NIET onderzocht
(gebaseerd op Moncrie et al., 2022)?
A. Onderzoeken of depressie geassocieerd is met lagere niveaus van serotonine en 5-HIAA in
lichaamsvloeisto en.
B. Onderzoek naar veranderingen in serotoninereceptorniveaus bij personen met een depressie.
C. Onderzoeken of personen met een depressie lagere niveaus van de serotoninetransporter
vertonen.
D. Onderzoek naar de interactie tussen het SERT-gen en stress in de context van depressie.
Antwoord: Onderzoeken of personen met een depressie lagere niveaus van de
serotoninetransporter vertonen.
De enige optie die NIET volledig juist is geformuleerd in de context van hun review. Wat zij wél
onderzochten, was of er veranderingen zijn in de serotonine transporter (SERT)-binding, maar
niet speci ek of mensen met depressie lagere niveaus van SERT hebben. In feite vonden zij
inconsistente en zwakke bevindingen en benadrukten ze dat deze vaak beïnvloed waren door
het gebruik van antidepressiva.
fi ff ff
1. Welke van de volgende criteria is een belangrijk kenmerk dat wordt gebruikt om de
diagnose Major Depressive Disorder (MDD) te stellen volgens de DSM-5?
A. Doordringend patroon van onthechting van sociale relaties en een beperkt scala aan expressie
van emoties.
B. Doordringend patroon van het vermijden of terughoudend zijn om deel te nemen aan sociale
interacties uit angst om bekritiseerd of afgewezen te worden.
C. Doordringend patroon van sociale remming, gevoelens van ontoereikendheid en
overgevoeligheid voor negatieve evaluatie.
D. Vermoeidheid of energieverlies bijna elke dag.
Antwoord: Vermoeidheid of energieverlies bijna elke dag.
Deze klacht is een kernsymptoom van Major Depressive Disorder (MDD) zoals gede nieerd in
de DSM-5. Het valt onder de somatische of lichamelijke symptomen die vaak voorkomen bij
depressieve episodes.
De andere opties verwijzen naar kenmerken van persoonlijkheidsstoornissen:
- Pervasive pattern of detachment... → past bij schizoïde persoonlijkheidsstoornis.
- Pervasive pattern of avoiding... → past bij vermijdende persoonlijkheidsstoornis.
- Social inhibition, feelings of inadequacy... → ook vermijdende persoonlijkheidsstoornis.
2. Volgens Marx et al. (2023), welke van de volgende uitspraken over de prevalentie van
depressieve stoornis (MDD) is correct?
A. De prevalentie van MDD is aanzienlijk hoger in landen met een hoog inkomen dan in landen
met een laag inkomen vanwege grotere stress en verstedelijking in rijkere samenlevingen.
B. De prevalentie van MDD is het hoogst in Zuid-Amerika en Oceanië, met landen als Chili en de
Salomonseilanden die de grootste last laten zien.
C. Vrouwen hebben bijna twee keer zoveel kans op MDD als mannen over de hele wereld, een
verschil dat mogelijk verband houdt met biopsychosociale factoren.
D. Culturele factoren en stigma hebben geen meetbare impact op de gerapporteerde MDD-
prevalentie, wat zorgt voor wereldwijde consistentie in diagnostische percentages.
Antwoord: Vrouwen hebben bijna twee keer zoveel kans op MDD als mannen over de hele
wereld, een verschil dat mogelijk verband houdt met biopsychosociale factoren.
Volgens Marx et al. (2023) is de prevalentie van MDD bij vrouwen bijna twee keer zo hoog als
bij mannen wereldwijd. Dit verschil wordt toegeschreven aan biopsychosociale factoren,
waaronder biologische (bijvoorbeeld hormonale) verschillen, psychologische factoren (zoals
ruminatie), en sociale factoren (zoals genderongelijkheid).
- A: Marx et al. stellen juist dat het verschil in prevalentie tussen hoge- en lage-inkomenslanden
relatief klein is.
- B: De hoogste prevalentie is niet speci ek geconcentreerd in Zuid-Amerika en Oceanië –hoewel
er regionale variatie is, noemen Marx et al. Greenland en Griekenland als hoog scorende
landen.
- D: Culturele factoren en stigma hebben wél invloed op hoe vaak MDD wordt gerapporteerd,
o.a. door verschillen in hoe mensen symptomen uiten of zorg zoeken.
fi fi
, 3. Volgens Herrman et al (2022), welke van de Big Five persoonlijkheidskenmerken is
consequent geassocieerd met een verhoogde kans op depressie?
A. Openness to experience
B. Neuroticism
C. Conscientiousness
D. Psychoticism
Antwoord: Neuroticism.
Volgens Herrman et al. (2022) is neuroticisme – een van de Big Five persoonlijkheidstrekken –
consistent geassocieerd met een verhoogde kans op depressie. Personen met een hoge
score op neuroticisme zijn gevoeliger voor negatieve emoties zoals angst, verdriet en frustratie,
wat hen vatbaarder maakt voor het ontwikkelen van stemmingsstoornissen zoals MDD.
- A: Openness to experience: wordt niet sterk geassocieerd met depressie.
- C: Conscientiousness: hangt vaak samen met lager risico op depressie.
- D: Psychoticism: behoort niet tot de Big Five, maar komt uit het Eysenck-model.
4. Waar verwijst de term "depressiegeletterdheid" naar (zoals besproken tijdens de lezing
van week 1)?
A. De symptomen, oorzaken en behandelingsopties voor depressie begrijpen en herkennen.
B. Het vermogen om depressie te diagnosticeren en te behandelen in overeenstemming met
professionele richtlijnen.
C. De studie van literaire werken die personages uitbeelden die een depressie ervaren.
D. Deelnemen aan zelfhulpliteratuur om zelfstandig de eigen depressieproblemen aan te pakken.
Antwoord: De symptomen, oorzaken en behandelingsopties voor depressie begrijpen en
herkennen.
Depression literacy verwijst naar de mate waarin iemand kennis heeft van depressie.
5. Onderzoeken hebben bewijs verkend en voorgesteld ter ondersteuning van de
serotoninehypothese. Welke van de volgende is in deze context NIET onderzocht
(gebaseerd op Moncrie et al., 2022)?
A. Onderzoeken of depressie geassocieerd is met lagere niveaus van serotonine en 5-HIAA in
lichaamsvloeisto en.
B. Onderzoek naar veranderingen in serotoninereceptorniveaus bij personen met een depressie.
C. Onderzoeken of personen met een depressie lagere niveaus van de serotoninetransporter
vertonen.
D. Onderzoek naar de interactie tussen het SERT-gen en stress in de context van depressie.
Antwoord: Onderzoeken of personen met een depressie lagere niveaus van de
serotoninetransporter vertonen.
De enige optie die NIET volledig juist is geformuleerd in de context van hun review. Wat zij wél
onderzochten, was of er veranderingen zijn in de serotonine transporter (SERT)-binding, maar
niet speci ek of mensen met depressie lagere niveaus van SERT hebben. In feite vonden zij
inconsistente en zwakke bevindingen en benadrukten ze dat deze vaak beïnvloed waren door
het gebruik van antidepressiva.
fi ff ff
