Nederlands examentraining samenvatting =
Bronnen lezen = Wat zijn de bijzonderheden die je ziet in de bron? Welke tekstsoort is het?
Wordt er informatie bij de bron gegeven? Wie heeft de tekst geschreven? Waar is de tekst
gepubliceerd?
Antwoord formuleren =
Tip 1. Start je antwoord met een deel van de vraag
Tip 2. Beantwoord de vraag alsof de docent niks van het vak weet (dus geen voorkennis).
Leg in je antwoord dus goed uit waarom iets zo is of waar je iets vandaan hebt.
Tekstsoorten =
1. Uiteenzetting (uiteenzettende tekst = informatief)
Bij uiteenzettende teksten wordt iets uitgelegd, beschreven, verklaard of meegedeeld. Hierin
wordt geen mening van de auteur gegeven, de tekst is dus objectief (feiten). Het doel is om
de lezer te informeren over de stand van zaken. Dergelijke teksten kom je vaak tegen in
kranten, op nieuwssites en bijvoorbeeld in handleidingen.
2. Beschouwing (beschouwende tekst)
Bij beschouwende teksten worden interpretaties, verklaringen en opinies ter overweging
aangeboden. Er worden vaak meningen en verklaringen opgenomen vanuit meerdere
standpunten. De mening van de schrijver kan er ook in voorkomen. Het doel van een
beschouwende tekst is niet de lezer overtuigen of voor zich te winnen. De beschouwende
tekst dient er juist voor de lezer zelf te laten nadenken. Er is dus niet een standpunt in de
tekst maar meerdere. Deze tekst is zowel subjectief als objectief en je ziet beschouwingen
vaak terug in discussiestukken en meningsvormende artikelen.
3. Betoog (betogende tekst = overtuigen)
Bij betogende teksten wordt een standpunt ingenomen dat wordt ondersteund met
argumenten. Het doel van de tekst is het overtuigen van de lezer. De lezer moet de mening
van de schrijver overnemen als zijn/haar mening. De tekst kan zelfs als doel hebben om de
lezer te activeren iets te ondernemen. De lezer moet volgens de schrijver iets doen. De
betogende tekst is altijd subjectief (mening) = ingezonden brieven
Tekstopbouw =
Inleiding, kern en slot
- De inleiding kan de volgende elementen bevatten = Het verwachte onderwerp, het
probleem dat de schrijver wil behandelen. vragen die gesteld worden, een
situatieschets, de aanleiding van het schrijven van de tekst of een
voorbeeld/anekdote
- De kern heet de volgende kenmerken = bevat deelonderwerpen, behandelt de
hoofdgedachte en bestaat uit meerdere alinea’s
- Het slot kan de volgende elementen bevatten = een samenvatting, een conclusie,
een probleemoplossing, een antwoord op een eerder gestelde vraag of aansporing
tot actie
Onderwerp van de tekst = Het onderwerp van de tekst omvat in elke woorden het
uitgangspunt van de tekst. Het onderwerp is dus nooit een zin. Delen van de tekst waarop je
moet letten om het onderwerp te kunnen bepalen zijn = titel, kernzinnen, woorden die vaak
voorkomen en inleiding/conclusie van de tekst.
Hoofdgedachte van de tekst = Iedere tekst heeft een hoofdgedachte. De hoofdgedachte
van de tekst is altijd = het onderwerp van de tekst + wat de schrijver vertelt over dit
onderwerp. Bij betogen is de hoofdgedachte van de tekst vaak het standpunt (het is vel te
Bronnen lezen = Wat zijn de bijzonderheden die je ziet in de bron? Welke tekstsoort is het?
Wordt er informatie bij de bron gegeven? Wie heeft de tekst geschreven? Waar is de tekst
gepubliceerd?
Antwoord formuleren =
Tip 1. Start je antwoord met een deel van de vraag
Tip 2. Beantwoord de vraag alsof de docent niks van het vak weet (dus geen voorkennis).
Leg in je antwoord dus goed uit waarom iets zo is of waar je iets vandaan hebt.
Tekstsoorten =
1. Uiteenzetting (uiteenzettende tekst = informatief)
Bij uiteenzettende teksten wordt iets uitgelegd, beschreven, verklaard of meegedeeld. Hierin
wordt geen mening van de auteur gegeven, de tekst is dus objectief (feiten). Het doel is om
de lezer te informeren over de stand van zaken. Dergelijke teksten kom je vaak tegen in
kranten, op nieuwssites en bijvoorbeeld in handleidingen.
2. Beschouwing (beschouwende tekst)
Bij beschouwende teksten worden interpretaties, verklaringen en opinies ter overweging
aangeboden. Er worden vaak meningen en verklaringen opgenomen vanuit meerdere
standpunten. De mening van de schrijver kan er ook in voorkomen. Het doel van een
beschouwende tekst is niet de lezer overtuigen of voor zich te winnen. De beschouwende
tekst dient er juist voor de lezer zelf te laten nadenken. Er is dus niet een standpunt in de
tekst maar meerdere. Deze tekst is zowel subjectief als objectief en je ziet beschouwingen
vaak terug in discussiestukken en meningsvormende artikelen.
3. Betoog (betogende tekst = overtuigen)
Bij betogende teksten wordt een standpunt ingenomen dat wordt ondersteund met
argumenten. Het doel van de tekst is het overtuigen van de lezer. De lezer moet de mening
van de schrijver overnemen als zijn/haar mening. De tekst kan zelfs als doel hebben om de
lezer te activeren iets te ondernemen. De lezer moet volgens de schrijver iets doen. De
betogende tekst is altijd subjectief (mening) = ingezonden brieven
Tekstopbouw =
Inleiding, kern en slot
- De inleiding kan de volgende elementen bevatten = Het verwachte onderwerp, het
probleem dat de schrijver wil behandelen. vragen die gesteld worden, een
situatieschets, de aanleiding van het schrijven van de tekst of een
voorbeeld/anekdote
- De kern heet de volgende kenmerken = bevat deelonderwerpen, behandelt de
hoofdgedachte en bestaat uit meerdere alinea’s
- Het slot kan de volgende elementen bevatten = een samenvatting, een conclusie,
een probleemoplossing, een antwoord op een eerder gestelde vraag of aansporing
tot actie
Onderwerp van de tekst = Het onderwerp van de tekst omvat in elke woorden het
uitgangspunt van de tekst. Het onderwerp is dus nooit een zin. Delen van de tekst waarop je
moet letten om het onderwerp te kunnen bepalen zijn = titel, kernzinnen, woorden die vaak
voorkomen en inleiding/conclusie van de tekst.
Hoofdgedachte van de tekst = Iedere tekst heeft een hoofdgedachte. De hoofdgedachte
van de tekst is altijd = het onderwerp van de tekst + wat de schrijver vertelt over dit
onderwerp. Bij betogen is de hoofdgedachte van de tekst vaak het standpunt (het is vel te