KOM
Hoorcollege 4 – correlationeel onderzoek 1
Onderzoeksvragen van correlationeel onderzoek gaan altijd over samenhang of relatie
tussen eigenschappen.
Samenhang voorbeeld: hangt de slaagkans van de eerste dat samen
• In correlationeel onderzoek kijken onderzoekers naar relaties tussen
eigenschappen
• Onderzoekers beginnen weer met een onderzoeksvraag
• Deze vloeit voort uit de theorie
Theorie over relatie -> correlationele onderzoeksvraag
-> relatie tussen eigenschappen onderzoeken
Theorie over relatie -> correlationele onderzoeksvraag -> relatie tussen eigenschappen
onderzoeken
• Een onderzoeksvraag van een correlationeel onderzoek kun je herkennen aan de
volgende elementen
CAPS
• Constructs (theoretische begrippen) -> de kenmerken die de onderzoeker van de
mensen wil weten en meten en waartussen er een verband verwacht wordt
• Association (verband/relatie/samenhang) -> de onderzoeker geeft aan wat voor
soort relatie er verwacht wordt
• Population -> de groep mensen die de onderzoeker wil onderzoeken
• Setting -> specifieke plek/locatie waar het onderzoek zich op richt
Voorbeelden
C: plezier van de eerste date
A: plezier van eerste dat neemt toe met meer contact via sociale media vooraf
(positieve relatie) /hoe langer vluchtelingenkinderen in een asielzoekerscentrum
wonen, hoe lager hun gevoel van eigenwaarde (negatieve relatie)
Richting van de relatie -> positief of negatief
P: eerstejaars studenten
S: aan universiteiten in Nederland
,Verbanden
• Bij vragen over of een bepaald kenmerk een verandering in een ander kenmerk
veroorzaakt, spreken we over causaliteit
• Bij causaliteit spreken we over onderzoeksvragen die een oorzaak-gevolg
verband beschrijven
Voorbeelden:
• Leidt meer social media contact vooraf tot een leukere eerste date?
• Beïnvloedt de duur van het verblijf in een AZC het psychosociale welzijn van
kinderen?
Voorwaarden causaliteit
1. Covariance (covariantie) -> er moet een relatie zijn tussen de oorzaak en het
gevolg
2. Temporal precendence (volgorde in tijd) -> de oorzaak moet voorafgaan van het
gevolg
3. Internal validity (interne validiteit) -> alternatieve verklaringen voor de gevonden
relatie moeten zijn uitgesloten
Dataverzamelingsmethoden
Data kan je op allerlei verschillende manieren verzameld worden:
• Observatiestudies
• Bestaande gegevens
• Vragenlijsten (surveys) -> bij correlationeel de eerste optie
Observatieonderzoek
• Gegevens verzamelen door feitelijk gedrag te observeren: kijken, luisteren,
beoordelen
• Systematisch -> checklist
• Toepassingen;
* Antwoord geven op bijvoorbeeld een hoe-vraag
* Een onderwerp onderzoeken waar nog weinig over bekend is
* Personen of fenomenen in hun natuurlijke setting bestuderen
Bestaande gegevens
Voortgang van kinderen op de basisschool
• Kwalitatieve gegevens
* Aantekeningen van leerkrachten van de groepen 1-8 over de werkhouding van
leerling
, • Kwalitatieve gegevens
* CITO volgsysteem groepen 1-8
Vragenlijsten
• Op papier, maar ook face-to-face, online of telefonisch
• Wordt gebruikt om gedrag, houding, kennis, vaardigheden, opinies of andere
persoonskenmerken te meten
• Denk aan:
* Cursusevaluatie aan het einde van het blok
* Klanttevredenheidsonderzoek na aankoop van een product
* Het meten van persoonlijkheidseigenschappen, zoals extraversie,
intelligentie, studiemotivatie, eigenwaarde etc.
• Met een vragenlijst stel je meerdere vragen over hetzelfde onderwerp, op deze
manier
* Meet je nauwkeuriger
* Kunnen verschillende aspecten van hetzelfde theoretische begrip worden
gemeten
• Voorbeeld: een IQ test om intelligentie te meten
Vragen over:
* Woordenschat
* Rekenvaardigheid
* Logisch redeneren
* Ruimtelijk inzicht
= verschillende aspecten van intelligentie
Kenmerken meten
• Onderzoeksvraag over een verband
Kenmerken van mensen kunnen we in 2 soorten verdelen:
1. Fysieke kenmerken
* Eenvoudig te meten
Voorbeelden:
• Lengte
• Gewicht
• Reactietijd
2. Theoretische begrippen (constructs)
* Moeten op een of andere manier meetbaar gemaakt worden
Voorbeelden:
• Plezier
• Agressie
, • Perfectie
Meetbaar maken
• Het meten van theoretische begrippen bestaat uit twee stappen:
1. Wat bedoelt de onderzoeker met het begrip?
* Begrip/ theoretisch concept definieren = conceptuele definitie
2. Hoe gaat de onderzoeker dit begrip meten?
* Meetinstrument kiezen/bepalen = operationele definitie
Resultaat
• Wanneer een fysiek kenmerk of theoretisch begrip eenmaal
geoperationaliseerd, resulteert dit in variabele (voor data analyse)
* Neemt numerieke waarden aan
* Varieert van persoon tot persoon
Meetinstrumenten
• Veel fysieke kenmerken hebben een bestaand meetinstrument met bekende
waarden:
* Lengte van student gemeten met een meetlint (waarden tussen 110 en 220
cm)
* Bloeddruk (bovendruk) van de patiënt gemeten met een standaard
bloeddrukmeter (waarden tussen ongeveer 80 en 180 mmHg)
* Kledingmaat (XS, S, M, L, XL)
* Sekse (M/V/X)
• Veel theoretische begrippen hebben ondertussen ook bestaande
meetinstrumenten:
* Intelligentie: score op een lange IQ test zoals de Wechsler Adult Intelligence
Scale -> scores tussen ongeveer 60 en 140
* Eigenwaarde: score op Rosenberg’s Self-Esteem Scale -> scores tussen 0 en
30
* Depressie: score op de Becks’s Depression Scale -> scores tussen 0 en 63
Als er meetinstrumenten zijn voor een bepaald theoretisch begrip, moet je die ook
gebruiken, zelf iets bedenken heeft geen nut, want het werkt misschien niet.
Likert Schaal -> meest voorkomende meetschaal bij vragenlijsten -> van 0-3
• Wanneer de verschillende antwoorden worden samengevoegd, ontstaat een
schaalscore
Voorbeeld: Zelfbeeld
Hoorcollege 4 – correlationeel onderzoek 1
Onderzoeksvragen van correlationeel onderzoek gaan altijd over samenhang of relatie
tussen eigenschappen.
Samenhang voorbeeld: hangt de slaagkans van de eerste dat samen
• In correlationeel onderzoek kijken onderzoekers naar relaties tussen
eigenschappen
• Onderzoekers beginnen weer met een onderzoeksvraag
• Deze vloeit voort uit de theorie
Theorie over relatie -> correlationele onderzoeksvraag
-> relatie tussen eigenschappen onderzoeken
Theorie over relatie -> correlationele onderzoeksvraag -> relatie tussen eigenschappen
onderzoeken
• Een onderzoeksvraag van een correlationeel onderzoek kun je herkennen aan de
volgende elementen
CAPS
• Constructs (theoretische begrippen) -> de kenmerken die de onderzoeker van de
mensen wil weten en meten en waartussen er een verband verwacht wordt
• Association (verband/relatie/samenhang) -> de onderzoeker geeft aan wat voor
soort relatie er verwacht wordt
• Population -> de groep mensen die de onderzoeker wil onderzoeken
• Setting -> specifieke plek/locatie waar het onderzoek zich op richt
Voorbeelden
C: plezier van de eerste date
A: plezier van eerste dat neemt toe met meer contact via sociale media vooraf
(positieve relatie) /hoe langer vluchtelingenkinderen in een asielzoekerscentrum
wonen, hoe lager hun gevoel van eigenwaarde (negatieve relatie)
Richting van de relatie -> positief of negatief
P: eerstejaars studenten
S: aan universiteiten in Nederland
,Verbanden
• Bij vragen over of een bepaald kenmerk een verandering in een ander kenmerk
veroorzaakt, spreken we over causaliteit
• Bij causaliteit spreken we over onderzoeksvragen die een oorzaak-gevolg
verband beschrijven
Voorbeelden:
• Leidt meer social media contact vooraf tot een leukere eerste date?
• Beïnvloedt de duur van het verblijf in een AZC het psychosociale welzijn van
kinderen?
Voorwaarden causaliteit
1. Covariance (covariantie) -> er moet een relatie zijn tussen de oorzaak en het
gevolg
2. Temporal precendence (volgorde in tijd) -> de oorzaak moet voorafgaan van het
gevolg
3. Internal validity (interne validiteit) -> alternatieve verklaringen voor de gevonden
relatie moeten zijn uitgesloten
Dataverzamelingsmethoden
Data kan je op allerlei verschillende manieren verzameld worden:
• Observatiestudies
• Bestaande gegevens
• Vragenlijsten (surveys) -> bij correlationeel de eerste optie
Observatieonderzoek
• Gegevens verzamelen door feitelijk gedrag te observeren: kijken, luisteren,
beoordelen
• Systematisch -> checklist
• Toepassingen;
* Antwoord geven op bijvoorbeeld een hoe-vraag
* Een onderwerp onderzoeken waar nog weinig over bekend is
* Personen of fenomenen in hun natuurlijke setting bestuderen
Bestaande gegevens
Voortgang van kinderen op de basisschool
• Kwalitatieve gegevens
* Aantekeningen van leerkrachten van de groepen 1-8 over de werkhouding van
leerling
, • Kwalitatieve gegevens
* CITO volgsysteem groepen 1-8
Vragenlijsten
• Op papier, maar ook face-to-face, online of telefonisch
• Wordt gebruikt om gedrag, houding, kennis, vaardigheden, opinies of andere
persoonskenmerken te meten
• Denk aan:
* Cursusevaluatie aan het einde van het blok
* Klanttevredenheidsonderzoek na aankoop van een product
* Het meten van persoonlijkheidseigenschappen, zoals extraversie,
intelligentie, studiemotivatie, eigenwaarde etc.
• Met een vragenlijst stel je meerdere vragen over hetzelfde onderwerp, op deze
manier
* Meet je nauwkeuriger
* Kunnen verschillende aspecten van hetzelfde theoretische begrip worden
gemeten
• Voorbeeld: een IQ test om intelligentie te meten
Vragen over:
* Woordenschat
* Rekenvaardigheid
* Logisch redeneren
* Ruimtelijk inzicht
= verschillende aspecten van intelligentie
Kenmerken meten
• Onderzoeksvraag over een verband
Kenmerken van mensen kunnen we in 2 soorten verdelen:
1. Fysieke kenmerken
* Eenvoudig te meten
Voorbeelden:
• Lengte
• Gewicht
• Reactietijd
2. Theoretische begrippen (constructs)
* Moeten op een of andere manier meetbaar gemaakt worden
Voorbeelden:
• Plezier
• Agressie
, • Perfectie
Meetbaar maken
• Het meten van theoretische begrippen bestaat uit twee stappen:
1. Wat bedoelt de onderzoeker met het begrip?
* Begrip/ theoretisch concept definieren = conceptuele definitie
2. Hoe gaat de onderzoeker dit begrip meten?
* Meetinstrument kiezen/bepalen = operationele definitie
Resultaat
• Wanneer een fysiek kenmerk of theoretisch begrip eenmaal
geoperationaliseerd, resulteert dit in variabele (voor data analyse)
* Neemt numerieke waarden aan
* Varieert van persoon tot persoon
Meetinstrumenten
• Veel fysieke kenmerken hebben een bestaand meetinstrument met bekende
waarden:
* Lengte van student gemeten met een meetlint (waarden tussen 110 en 220
cm)
* Bloeddruk (bovendruk) van de patiënt gemeten met een standaard
bloeddrukmeter (waarden tussen ongeveer 80 en 180 mmHg)
* Kledingmaat (XS, S, M, L, XL)
* Sekse (M/V/X)
• Veel theoretische begrippen hebben ondertussen ook bestaande
meetinstrumenten:
* Intelligentie: score op een lange IQ test zoals de Wechsler Adult Intelligence
Scale -> scores tussen ongeveer 60 en 140
* Eigenwaarde: score op Rosenberg’s Self-Esteem Scale -> scores tussen 0 en
30
* Depressie: score op de Becks’s Depression Scale -> scores tussen 0 en 63
Als er meetinstrumenten zijn voor een bepaald theoretisch begrip, moet je die ook
gebruiken, zelf iets bedenken heeft geen nut, want het werkt misschien niet.
Likert Schaal -> meest voorkomende meetschaal bij vragenlijsten -> van 0-3
• Wanneer de verschillende antwoorden worden samengevoegd, ontstaat een
schaalscore
Voorbeeld: Zelfbeeld