Nefro-systeem
Het urinewegstelsel bestaat
uit de nieren en de
urinewegen. Urinewegen zijn:
urineleider (ureter), blaas en
plasbuis (urethra).
Rechter nier iets lager
dan linker nier,
vanwege ligging van
de lever.
Nier is omgeven door
perirenaal vet en
fascia renalis (fascie
van Gerote), in
extreme gevallen als
anorexia nervosa kan
dit vet verbruikt
worden en kan de nier
dus ‘gaan zakken’.
Opbouw nier van buiten naar binnen:
Nierschors (cortex)
Niermerg (medulla)
Nierbekken (pyelum)
Functies van de nieren:
Vorming van urine:
verwijderen van
overtollige stoffen
(water, elektrolyten) en
afvalstoffen.
Binnen grenzen houden
(homeostase) van de
hoeveel vocht en
elektrolyten in het
lichaam, de pH en de
bloeddruk.
Productie van
hormonen en
vitaminen:
o EPO
(erytropoëtine),
, dat het beenmerg stimuleert om rode bloedcellen te maken. (EPO wordt
gemaakt onder invloed van hypoxemie) (Bij patiënten met nierinsufficiëntie kan
op deze wijze ook deels een anemie verklaard worden).
o Renine, dat het bloeddrukverhogende RAAS (renine-angiotensine-
aldosteronsysteem) in gang zet.
o Omzetting van vitamine D uit de huid in de actieve vorm (calcitriol). Calcitriol
bevordert de calciumopname door de darm en calciumterugresorptie in de nier.
Een nefron is de kleinste functionele eenheid van de nier. Het nefron bevat een filter en buisjes
(tubuli). De nierfilter bestaat uit een vaatkluwen (glomerulus) met een kapsel eromheen (kapsel van
Bowman) = lichaampje van Malpighi. De nefronen zorgen voor de vorming van urine (diurese).
Het filterende deel van het nefron ligt in de nierschors.
Het stelsel van nierbuisjes voor terugresorptie en transport ligt grotendeels in het niermerg.
De vorming van urine verloopt in drie stappen:
1. Ultrafiltratie: onder
invloed van de
bloeddruk wordt het
bloed gefilterd. Water
met daarin kleine
opgeloste stoffen
(zouten, glucose,
aminozuren) wordt
door het kapsel van
Bowman geperst
(eiwitten en bloedcellen
kunnen er niet door). Zo
ontstaat de voorurine.
En ‘ingedikt bloed’
verlaat via de efferente
arterie het lichaampje
van Malpighi.
2. Terugresorptie (bloed
wordt hier zuurstofarm gemaakt)
a. In de proximale tubulus = passief proces): het nierbuisje zorgt voor terugresorptie
van het meeste water met nuttige opgeloste stoffen (glucose, aminozuren,
elektrolyten). Dat gebeurt eerst onder invloed van de hoge osmotische waarde
(hoge concentratie van opgeloste stoffen) diep in het merg.
b. In de distale tubulus (= actieve terugresorptie aangestuurd door
homonen/passief op basis van concentratie-verschillen). Hier vindt de finishing
touch plaatst, naar de precieze behoefte van het lichaam. In het laatste deel van
het nierbuisje vindt onder invloed van aldosteron terugresorptie van natrium
plaats. Kalium en H+ (zuur) worden hier uitgescheiden. Er vindt hier ook
uitscheiding plaats van ureum. Zo houdt het nierbuisje de samenstelling van het
bloed binnen grenzen.
3. Secretie (actief proces): in de verzamelbuizen vindt resorptie van water plaats, onder
invloed van ADH. Dit is de laatste stap die de hoeveelheid en de concentratie bepaalt van
de urine zoals die wordt uitgescheiden.
Het urinewegstelsel bestaat
uit de nieren en de
urinewegen. Urinewegen zijn:
urineleider (ureter), blaas en
plasbuis (urethra).
Rechter nier iets lager
dan linker nier,
vanwege ligging van
de lever.
Nier is omgeven door
perirenaal vet en
fascia renalis (fascie
van Gerote), in
extreme gevallen als
anorexia nervosa kan
dit vet verbruikt
worden en kan de nier
dus ‘gaan zakken’.
Opbouw nier van buiten naar binnen:
Nierschors (cortex)
Niermerg (medulla)
Nierbekken (pyelum)
Functies van de nieren:
Vorming van urine:
verwijderen van
overtollige stoffen
(water, elektrolyten) en
afvalstoffen.
Binnen grenzen houden
(homeostase) van de
hoeveel vocht en
elektrolyten in het
lichaam, de pH en de
bloeddruk.
Productie van
hormonen en
vitaminen:
o EPO
(erytropoëtine),
, dat het beenmerg stimuleert om rode bloedcellen te maken. (EPO wordt
gemaakt onder invloed van hypoxemie) (Bij patiënten met nierinsufficiëntie kan
op deze wijze ook deels een anemie verklaard worden).
o Renine, dat het bloeddrukverhogende RAAS (renine-angiotensine-
aldosteronsysteem) in gang zet.
o Omzetting van vitamine D uit de huid in de actieve vorm (calcitriol). Calcitriol
bevordert de calciumopname door de darm en calciumterugresorptie in de nier.
Een nefron is de kleinste functionele eenheid van de nier. Het nefron bevat een filter en buisjes
(tubuli). De nierfilter bestaat uit een vaatkluwen (glomerulus) met een kapsel eromheen (kapsel van
Bowman) = lichaampje van Malpighi. De nefronen zorgen voor de vorming van urine (diurese).
Het filterende deel van het nefron ligt in de nierschors.
Het stelsel van nierbuisjes voor terugresorptie en transport ligt grotendeels in het niermerg.
De vorming van urine verloopt in drie stappen:
1. Ultrafiltratie: onder
invloed van de
bloeddruk wordt het
bloed gefilterd. Water
met daarin kleine
opgeloste stoffen
(zouten, glucose,
aminozuren) wordt
door het kapsel van
Bowman geperst
(eiwitten en bloedcellen
kunnen er niet door). Zo
ontstaat de voorurine.
En ‘ingedikt bloed’
verlaat via de efferente
arterie het lichaampje
van Malpighi.
2. Terugresorptie (bloed
wordt hier zuurstofarm gemaakt)
a. In de proximale tubulus = passief proces): het nierbuisje zorgt voor terugresorptie
van het meeste water met nuttige opgeloste stoffen (glucose, aminozuren,
elektrolyten). Dat gebeurt eerst onder invloed van de hoge osmotische waarde
(hoge concentratie van opgeloste stoffen) diep in het merg.
b. In de distale tubulus (= actieve terugresorptie aangestuurd door
homonen/passief op basis van concentratie-verschillen). Hier vindt de finishing
touch plaatst, naar de precieze behoefte van het lichaam. In het laatste deel van
het nierbuisje vindt onder invloed van aldosteron terugresorptie van natrium
plaats. Kalium en H+ (zuur) worden hier uitgescheiden. Er vindt hier ook
uitscheiding plaats van ureum. Zo houdt het nierbuisje de samenstelling van het
bloed binnen grenzen.
3. Secretie (actief proces): in de verzamelbuizen vindt resorptie van water plaats, onder
invloed van ADH. Dit is de laatste stap die de hoeveelheid en de concentratie bepaalt van
de urine zoals die wordt uitgescheiden.