1
Materieel
strafrecht
Prof. Mr. C. Kelk
Inclusief korte beschrijving van
voorgeschreven arresten en artikelen voor het
vak Materieel Strafrecht (RR/RD217) van de
Erasmus Universiteit, 2024/2025.
, 2
H1. Essentialia en achtergronden van het Nederlandse strafrecht........................2
H2. Het strafbare feit en de strafbare dader..........................................................8
H3. Het legaliteitsbeginsel...................................................................................14
H4. De wederrechtelijkheid..................................................................................19
H6. De schuld.......................................................................................................25
H11. De strafrechtelijke sancties en de straftoemeting.......................................36
H12. De tenuitvoerlegging van de strafrechtelijke sanctie..................................45
Ingeblikte wederrechtelijkheid bij mishandeling..................................................51
H5. De causaliteit.................................................................................................53
H7. De strafuitsluitingsgronden............................................................................57
H8. Poging en voorbereiding................................................................................68
Waarborgen tegen aansprakelijkstelling voor ‘hetzelfde feit’..............................75
H9. De deelneming...............................................................................................79
H10. De strafbaarheid van de rechtspersoon.......................................................89
Het ‘medeplegen’ van openlijk geweld’...............................................................96
H1. Essentialia en achtergronden van het Nederlandse strafrecht
1.1 Wat is strafrecht?
Strafrecht is het ius puniendi; het recht van de overheid om burgers te
straffen op grond van normschendingen. Het doel van het publieke
, 3
strafrecht is het voorkomen van wraak en dus van eigenrichting. Daarnaast bewaakt het
strafrecht de veiligheid en orde in de samenleving door verkeerd gedrag tegen te gaan
door middel van vervolging en bestraffing.
Materieel strafrecht is het rechtsgebied dat regelt welk gedrag wanneer strafbaar is,
waaruit de straf mag bestaan en onder welke voorwaarden het strafrecht mag worden
toegepast. Tot het materieel strafrecht wordt gerekend:
1) De algemeen geldende bepalingen die zijn neergelegd in het Algemene Deel van het
Wetboek van Strafrecht, alsmede het geheel van alle afzonderlijke strafbepalingen.
2) Het sanctiestelsel; de regels betreffende de rechterlijke straftoemeting en het
strafrechtelijk sanctierecht.
3) De voorwaarden voor vervolgbaarheid.
Formeel strafrecht (strafprocesrecht) omvat de regeling van opsporing, vervolging en
berechting van strafbare feiten en geeft daartoe bevoegdheden aan de
overheidsfunctionarissen en geeft allerlei rechten aan de verdachte en zijn raadsman of -
vrouw.
1.2 De geest van ons Wetboek van Strafrecht
Het (huidige) Wetboek Sr trad in 1886 in werking, daarvoor gold de France Code Penal. Het
huidige wetboek werd voorbereid door de aanhangers van de Klassieke School waarvan
Cesare Beccaria als de geestelijk vader wordt beschouwd. De rechter kwam met dit
Wetboek grote vrijheid toe ter zake van de straftoemeting. Het vertrouwen in de rechter
dat hieruit sprak was een zwaarwegend aspect van het nieuwe strafrecht.
De traditionele mildheid van het Nederlandse strafrecht kreeg onder de invloed van de
Moderne Richting rond 1900 nieuwe impulsen, aangezien deze meer aandacht vroeg
voor de persoon van de dader. Maar de bescherming van de samenleving bleef voorop
staan. Het Nederlandse strafrecht is een compromis tussen de Klassieke School en de
Moderne Richting. Deze verenigingstheorie houdt in dat de vergelding de grondslag van
de straf is en daarvan de proportionaliteit bepaalt, maar dat bijzondere, mede
gedragskundige doelen binnen de grenzen van de vergelding op te leggen straf bepalen.
Alle wetten die onder de werking van het Algemeen Deel van het Wetboek Sr vallen
noemen we het commune strafrecht. Wanneer van het Algemeen Deel wettelijk wordt
afgeweken vanwege het bijzondere karakter van een bepaald strafrechtelijk gebied wordt
van bijzonder strafrecht gesproken.
De strafrechtsdogmatiek bestaat uit de principes en de grondslagen waarop de
strafrechtelijke leerstukken en de strafbaarstellingen in de strafbepalingen rusten. Het is
de strafrechtswetenschap die deze bestudeert, analyseert en bekritiseerd, mede in het
licht van maatschappelijke ontwikkelingen.
1.3 Het ultimum remedium-karakter van het strafrecht
Vooral Hulsman (hoogleraar strafrecht) heeft zich bezig gehouden met de criteria voor
strafbaarstelling. Hij maakte daarbij onderscheid tussen relatieve en absolute criteria.
Onder absolute criteria verstaat hij die criteria op grond waarvan strafbaarstelling in het
positief recht achterwege moet blijven:
- Strafbaarstelling mag nooit plaatsvinden uitsluitend vanuit de overweging dat men
een bepaalde morele opvatting omtrent bepaald gedrag heersend wil maken.
- Strafbaarstelling mag nooit plaatsvinden vanuit de overweging dat men
mogelijkheden wil scheppen de (potentiële) gestraften hulp te verlenen.
, 4
- Strafbaarstelling mag nooit plaatsvinden wanneer de capaciteit van het apparaat
daardoor wordt overschreden.
- Strafbaarstelling mag nooit plaatsvinden als ‘schijnoplossing’ van problemen.
De relatieve criteria zijn:
- Als het gedrag betreft dat vooral voorkomt bij sociaal zwakkere groepen.
- Als het gedrag betreft dast in de regel niet door aangifte ter kennis van de politie
komt.
- Als het gedrag betreft dat zeer frequent voorkomt.
- Als het gedrag betreft dat door een zeer groot aantal personen wordt gesteld.
Het ongedaan maken van onheil en schade is nooit de reden van strafrechtelijk optreden.
Het strafrecht kan alleen tegemoetkomen aan vergeldingsbehoeften en aan het sussen
van ontstane onrust en geschoktheid in de maatschappij. Het strafrecht maakt het onheil
alleen in indirecte zin ongedaan.
1.4 Rechts- en wetsdelicten; misdrijven en overtredingen
Rechtsdelicten bieden bescherming aan de belangrijkste rechtsgoederen; de integriteit
van het leven en van het lichaam, van de zedelijkheid, eigendom, privacy etc. In dit
verband wordt gesproken van klassieke misdrijven, omdat deze in de strafwetgeving
van alle beschaafde samenlevingen worden aangetroffen.
Wetsdelicten bieden vooral bescherming aan de orde in de samenleving. Ze bevatten
o.a. normen betreffende de mens als deelnemer aan heet verkeer in alle betekenissen. Het
onderscheid tussen rechts- en wetsdelicten valt ongeveer samen met het onderscheid
tussen misdrijven en overtredingen.
Een belangrijk verschil tussen misdrijven en overtredingen is dat in de omschrijving van
misdrijven, zeker de klassieke misdrijven, altijd een bestanddeel dat het opzet of de schuld
uitdrukt, is opgenomen en dat dit bij overtredingen juist in beginsel ontbreekt: het gaat
daarbij in de eerste plaats om de gedraging sec, dus het ‘materiele feit’.
1.5 Het strafrecht en de materiele normen
Wie is de normadressaat van de strafwet? De strafbepaling bestaat uit twee delen: de
delictsomschrijving en de sanctienorm. Daarnaast is er vaak de algemene norm die
ten grondslag ligt een de strafbepaling, zoals: ‘gij zult niet doden/stelen’. Men is niet
volledig eens over de vraag of de burger, de overheidsfunctionaris of de rechter de
normadressaat is. Het boek stelt zich op het standpunt dat de diverse rechtsgebieden
gemengd van aard zijn en dat het voortdurend een kwestie is van meer of minder
normadressaat zijn.
1.6 De door het strafrecht beschermde rechtsgoederen
Bij de feitelijke bestraffing wordt steeds een inschatting gemaakt van de mate waarin in
het concrete geval het door de wet beschermde rechtsgoed is geschonden of in gevaar is
gebracht. Verschillende categorieën rechtsgoederen zijn o.a.: de eis dat leven in stand
wordt gehouden; de eis van naastenliefde; de eis van de waarachtigheid en de eis der
reinheid of kuisheid.
1.7 De verschillende richtingen en hun rechtvaardiging van het strafrecht
1.7.1 Subjectieve opvattingen liggen in de aard van het strafrecht besloten
Er is geen rechtsgebied ten aanzien waarvan ook binnen de kring van deskundigen zelf
zoveel verschillende gedachten en opvattingen worden gehuldigd als dat van het
strafrecht.
, 5
In zekere zin is de in de tijd van de Verlichting opgekomen theorie van het ‘contrat
social’ als het vervolg op het oude natuurrechtdenken te beschouwen. Rousseau zag in dit
contrat social de rechtsgrond van de straf gelegen, terwijl ook Beccaria dit als het
fundament van het overheidsrecht tot straffen beschouwt.
1.7.2 De absolute vergeldingstheorieën
Voor ons moderne strafrecht (de laatste 2 eeuwen) is in de eerste plaats het denken over
de grondslag van de straf in de richting van de vergeldingsgedachte van belang geweest.
Het misdrijf vormt hierin de grondslag van de straf, de straf vindt dus in het misdrijf zelf
haar rechtvaardiging, geheel los van het effect. Het doel is in deze gedachte
ondergeschikt.
1.7.3 De Klassieke Richting
Deze denkrichting die bepalend is geweest voor de codificatie van onze strafwet werd
geïnitieerd door Cesare Beccaria met zijn werk Over misdaden en over straffen uit 1764.
De kern van Beccaria’s visie was: het maximale geluk voor een maximaal aantal mensen.
Dat wordt in de eerste plaats bereikt door voorkoming van criminaliteit, die beter is dan
haar bestraffing en voorts door behoorlijke wetgeving. Voor het strafrecht betekent dit:
- Uitsluitend geschreven wetboeken worden gebruikt, hiermee wordt willekeur
uitgebannen.
- Geen onnodige strafbaarstellingen.
- Duidelijke formulering ten behoeve van de rechtszekerheid.
- Rechtvaardige straffen, die vergelden en niet meer.
- Proportionaliteit van straffen, zowel kwalitatief als kwantitatief.
- De zekerheid dat gestraft zal worden versterkt generale preventie.
- Geen preventief optreden, alleen retrospectief reageren.
1.7.4 De relatieve of doeltheorieën
De relatieve theorieën of doeltheorieën volgen het idee dat de rechtvaardiging van de
straf is gelegen in het doel daarvan. Dit in tegenstelling tot de absolute theorie, waar
het doel door de rechtsgrond, de vergelding, wordt bepaald.
1.7.5 De Moderne richting en de IKV
In 1891 werd de Internationale Kriminalistische Vereinigung (IKV) opgericht. Het ideaal om
gezamenlijk crimineel-politieke doeleinden na te streven stond hierin centraal.
De sterke nadruk op de individualisering van het strafrecht en van het strafstelsel kwam
duidelijk voort uit een sterke hang naar een wetenschappelijke benadering van de te
bereiken strafdoelen in het licht van de bestrijding van de misdaad. Niet de daad, maar de
dader staat centraal in de Moderne Richting. De Moderne Richting heeft een belangrijke
invloed gehad op ons strafrecht. Zo kwamen de Kinderwetten tot stand, werd de
voorwaardelijke veroordeling ingevoerd, de geldboetewet en de Psychopathenwetten
waarbij de tbs-maatregel ook werd ingevoerd.
1.7.6 De vereningingstheorie, dominant in onze strafrechtscultuur
De dominante strafrechtscultuur in Nederland bestaat uit een synthese van de
verschillende strafrechtstheorieën; de verenigingstheorie. In deze theorie wordt een
scherp onderscheid gemaakt tussen de rechtsgrond enerzijds en het doel van het
strafrecht anderzijds. De vergelding vormt in deze gemengde gedachte de grondslag van
de straf. De vergelding rechtvaardigt de straf, maar biedt tegelijkertijd bescherming aan
de verdachte omdat proportionaliteit in relatie tot de ernst van de daad en het verwijt dat
, 6
hem daarvan mag worden gemaakt een bovengrens vormt tot waar de strafrechter bij de
straftoemeting gerechtigd is te gaan. Daarnaast mag vanwege de doelmatigheid de schuld
aan het wederrechtelijk gedrag onvergolden blijven. De rechter heeft immers te doen met
een persoon wiens schuld aan een delict niet alleen objectief (aan de hand van bewezen
feiten) maar ook zal de rechter zich moeten afvragen wat hij met de straf ten aanzien van
deze concrete persoon en diens omstandigheden beoogd. Doeleinden kunnen zijn;
gedragsbeïnvloeding als speciale preventie, generale preventie, aanscherpen van de norm
en bescherming van de samenleving.
1.8 Het naoorlogse strafrecht: paternalistisch-humaan
Na de Tweede Wereldoorlog kenmerkte het Nederlandse strafrecht zich door een
paternalistisch-humane signatuur. In dit verband zijn het rationele humanisme, het
pragmatisch humanisme en het ethisch humanisme te onderscheiden.
1.8.1 De Utrechtse School met W.P.J. Pompe als voorman
Pompes opvattingen weerspiegelen de vereningingstheorie. Pompe concludeert dat ons
strafrecht de ruimte biedt om begaan onrecht omwille van de doelmatigheid en/of
nuttigheid onvergolden te laten. Het instituut van de straf oefent in het recht zijn
werkingen in drie opeenvolgende stadia uit. In het eerste stadium wordt de toepassing van
de straf bedreigd. Dit geschiedt met name door de wetgever. Daarna wordt de bedreigde
straf toegepast doordat deze wordt opgelegd en vervolgens wordt tenuitvoergelegd.
Het specifieke van de ethisch-humanistische Utrechters was dat hun een mensbeeld voor
ogen stond van de delinquent als evenmens die verdient met medemenselijkheid, respect
en vertrouwen tegemoet te worden getreden en wiens individuele rechten niet mogen
worden verwaarloosd.
1.8.2 De School van M.P. Vrij
In de strafrechtsdogmatiek vormen de schuld en de wederrechtelijkheid de pijlers van het
strafbare feit. Vrij voegt het subsociale toe als een derde element van het strafbare feit.
Een strafbaar feit brengt namelijk een viertal ‘subsociale gevolgen’ teweeg: de
herhalingsdrang; onvoldaanheid van het slachtoffer; neigingen tot navolging van derden
en ontdaanheid van vierden. Behalve een reactie op de wederrechtelijkheid en schuld, is
volgens Vrij de derde functie van de straf het effenen van deze ‘sociaalpsychologische
beroeringen’ en daarom is subsocialiteit in zijn ogen het derde element van het strafbare
feit. Vrij beschouwde de subsocialiteit ook als grondslag voor de maatregel wanneer een
straf niet mogelijk is, maar ingrijpen maatschappelijk gezien wel gewenst is.
1.8.3 Juridisering en welzijn (1970-1980)
Begin 1970 voltrokken zich turbulente maatschappelijke democratiseringsbewegingen. In
de strafrechtswetenschap profileerden zich in deze periode twee nieuwe denkrichtingen,
namelijk de juridiseringsrichting en de welzijnsrichting. De juridiseringsrichting zag
als belangrijkste dimensie van het strafrecht de wijze waarop bestaande wraak- en
vergeldingsgevoelens van mensen vorm wordt gegeven in regulerende zin. Een ander
belangrijk uitgangspunt is dat in het strafproces door het recht zelf de noodzaak van
bescherming van het individu. De handhaving van een contradictionaire structuur in het
strafproces moet er voor waken dat partijen hun belangen daadwerkelijk en onafhankelijk
aan de orde kunnen stellen.
De welzijnsrichting richtte zich op de reductie van het strafrecht vanuit een kritische vizie
op het veelal irrationele en discriminatoire karakter van het strafrecht. Decriminalisering
en depenalisering stonden voorop, zeker waar het strafrecht meer schade toebrengt en
Materieel
strafrecht
Prof. Mr. C. Kelk
Inclusief korte beschrijving van
voorgeschreven arresten en artikelen voor het
vak Materieel Strafrecht (RR/RD217) van de
Erasmus Universiteit, 2024/2025.
, 2
H1. Essentialia en achtergronden van het Nederlandse strafrecht........................2
H2. Het strafbare feit en de strafbare dader..........................................................8
H3. Het legaliteitsbeginsel...................................................................................14
H4. De wederrechtelijkheid..................................................................................19
H6. De schuld.......................................................................................................25
H11. De strafrechtelijke sancties en de straftoemeting.......................................36
H12. De tenuitvoerlegging van de strafrechtelijke sanctie..................................45
Ingeblikte wederrechtelijkheid bij mishandeling..................................................51
H5. De causaliteit.................................................................................................53
H7. De strafuitsluitingsgronden............................................................................57
H8. Poging en voorbereiding................................................................................68
Waarborgen tegen aansprakelijkstelling voor ‘hetzelfde feit’..............................75
H9. De deelneming...............................................................................................79
H10. De strafbaarheid van de rechtspersoon.......................................................89
Het ‘medeplegen’ van openlijk geweld’...............................................................96
H1. Essentialia en achtergronden van het Nederlandse strafrecht
1.1 Wat is strafrecht?
Strafrecht is het ius puniendi; het recht van de overheid om burgers te
straffen op grond van normschendingen. Het doel van het publieke
, 3
strafrecht is het voorkomen van wraak en dus van eigenrichting. Daarnaast bewaakt het
strafrecht de veiligheid en orde in de samenleving door verkeerd gedrag tegen te gaan
door middel van vervolging en bestraffing.
Materieel strafrecht is het rechtsgebied dat regelt welk gedrag wanneer strafbaar is,
waaruit de straf mag bestaan en onder welke voorwaarden het strafrecht mag worden
toegepast. Tot het materieel strafrecht wordt gerekend:
1) De algemeen geldende bepalingen die zijn neergelegd in het Algemene Deel van het
Wetboek van Strafrecht, alsmede het geheel van alle afzonderlijke strafbepalingen.
2) Het sanctiestelsel; de regels betreffende de rechterlijke straftoemeting en het
strafrechtelijk sanctierecht.
3) De voorwaarden voor vervolgbaarheid.
Formeel strafrecht (strafprocesrecht) omvat de regeling van opsporing, vervolging en
berechting van strafbare feiten en geeft daartoe bevoegdheden aan de
overheidsfunctionarissen en geeft allerlei rechten aan de verdachte en zijn raadsman of -
vrouw.
1.2 De geest van ons Wetboek van Strafrecht
Het (huidige) Wetboek Sr trad in 1886 in werking, daarvoor gold de France Code Penal. Het
huidige wetboek werd voorbereid door de aanhangers van de Klassieke School waarvan
Cesare Beccaria als de geestelijk vader wordt beschouwd. De rechter kwam met dit
Wetboek grote vrijheid toe ter zake van de straftoemeting. Het vertrouwen in de rechter
dat hieruit sprak was een zwaarwegend aspect van het nieuwe strafrecht.
De traditionele mildheid van het Nederlandse strafrecht kreeg onder de invloed van de
Moderne Richting rond 1900 nieuwe impulsen, aangezien deze meer aandacht vroeg
voor de persoon van de dader. Maar de bescherming van de samenleving bleef voorop
staan. Het Nederlandse strafrecht is een compromis tussen de Klassieke School en de
Moderne Richting. Deze verenigingstheorie houdt in dat de vergelding de grondslag van
de straf is en daarvan de proportionaliteit bepaalt, maar dat bijzondere, mede
gedragskundige doelen binnen de grenzen van de vergelding op te leggen straf bepalen.
Alle wetten die onder de werking van het Algemeen Deel van het Wetboek Sr vallen
noemen we het commune strafrecht. Wanneer van het Algemeen Deel wettelijk wordt
afgeweken vanwege het bijzondere karakter van een bepaald strafrechtelijk gebied wordt
van bijzonder strafrecht gesproken.
De strafrechtsdogmatiek bestaat uit de principes en de grondslagen waarop de
strafrechtelijke leerstukken en de strafbaarstellingen in de strafbepalingen rusten. Het is
de strafrechtswetenschap die deze bestudeert, analyseert en bekritiseerd, mede in het
licht van maatschappelijke ontwikkelingen.
1.3 Het ultimum remedium-karakter van het strafrecht
Vooral Hulsman (hoogleraar strafrecht) heeft zich bezig gehouden met de criteria voor
strafbaarstelling. Hij maakte daarbij onderscheid tussen relatieve en absolute criteria.
Onder absolute criteria verstaat hij die criteria op grond waarvan strafbaarstelling in het
positief recht achterwege moet blijven:
- Strafbaarstelling mag nooit plaatsvinden uitsluitend vanuit de overweging dat men
een bepaalde morele opvatting omtrent bepaald gedrag heersend wil maken.
- Strafbaarstelling mag nooit plaatsvinden vanuit de overweging dat men
mogelijkheden wil scheppen de (potentiële) gestraften hulp te verlenen.
, 4
- Strafbaarstelling mag nooit plaatsvinden wanneer de capaciteit van het apparaat
daardoor wordt overschreden.
- Strafbaarstelling mag nooit plaatsvinden als ‘schijnoplossing’ van problemen.
De relatieve criteria zijn:
- Als het gedrag betreft dat vooral voorkomt bij sociaal zwakkere groepen.
- Als het gedrag betreft dast in de regel niet door aangifte ter kennis van de politie
komt.
- Als het gedrag betreft dat zeer frequent voorkomt.
- Als het gedrag betreft dat door een zeer groot aantal personen wordt gesteld.
Het ongedaan maken van onheil en schade is nooit de reden van strafrechtelijk optreden.
Het strafrecht kan alleen tegemoetkomen aan vergeldingsbehoeften en aan het sussen
van ontstane onrust en geschoktheid in de maatschappij. Het strafrecht maakt het onheil
alleen in indirecte zin ongedaan.
1.4 Rechts- en wetsdelicten; misdrijven en overtredingen
Rechtsdelicten bieden bescherming aan de belangrijkste rechtsgoederen; de integriteit
van het leven en van het lichaam, van de zedelijkheid, eigendom, privacy etc. In dit
verband wordt gesproken van klassieke misdrijven, omdat deze in de strafwetgeving
van alle beschaafde samenlevingen worden aangetroffen.
Wetsdelicten bieden vooral bescherming aan de orde in de samenleving. Ze bevatten
o.a. normen betreffende de mens als deelnemer aan heet verkeer in alle betekenissen. Het
onderscheid tussen rechts- en wetsdelicten valt ongeveer samen met het onderscheid
tussen misdrijven en overtredingen.
Een belangrijk verschil tussen misdrijven en overtredingen is dat in de omschrijving van
misdrijven, zeker de klassieke misdrijven, altijd een bestanddeel dat het opzet of de schuld
uitdrukt, is opgenomen en dat dit bij overtredingen juist in beginsel ontbreekt: het gaat
daarbij in de eerste plaats om de gedraging sec, dus het ‘materiele feit’.
1.5 Het strafrecht en de materiele normen
Wie is de normadressaat van de strafwet? De strafbepaling bestaat uit twee delen: de
delictsomschrijving en de sanctienorm. Daarnaast is er vaak de algemene norm die
ten grondslag ligt een de strafbepaling, zoals: ‘gij zult niet doden/stelen’. Men is niet
volledig eens over de vraag of de burger, de overheidsfunctionaris of de rechter de
normadressaat is. Het boek stelt zich op het standpunt dat de diverse rechtsgebieden
gemengd van aard zijn en dat het voortdurend een kwestie is van meer of minder
normadressaat zijn.
1.6 De door het strafrecht beschermde rechtsgoederen
Bij de feitelijke bestraffing wordt steeds een inschatting gemaakt van de mate waarin in
het concrete geval het door de wet beschermde rechtsgoed is geschonden of in gevaar is
gebracht. Verschillende categorieën rechtsgoederen zijn o.a.: de eis dat leven in stand
wordt gehouden; de eis van naastenliefde; de eis van de waarachtigheid en de eis der
reinheid of kuisheid.
1.7 De verschillende richtingen en hun rechtvaardiging van het strafrecht
1.7.1 Subjectieve opvattingen liggen in de aard van het strafrecht besloten
Er is geen rechtsgebied ten aanzien waarvan ook binnen de kring van deskundigen zelf
zoveel verschillende gedachten en opvattingen worden gehuldigd als dat van het
strafrecht.
, 5
In zekere zin is de in de tijd van de Verlichting opgekomen theorie van het ‘contrat
social’ als het vervolg op het oude natuurrechtdenken te beschouwen. Rousseau zag in dit
contrat social de rechtsgrond van de straf gelegen, terwijl ook Beccaria dit als het
fundament van het overheidsrecht tot straffen beschouwt.
1.7.2 De absolute vergeldingstheorieën
Voor ons moderne strafrecht (de laatste 2 eeuwen) is in de eerste plaats het denken over
de grondslag van de straf in de richting van de vergeldingsgedachte van belang geweest.
Het misdrijf vormt hierin de grondslag van de straf, de straf vindt dus in het misdrijf zelf
haar rechtvaardiging, geheel los van het effect. Het doel is in deze gedachte
ondergeschikt.
1.7.3 De Klassieke Richting
Deze denkrichting die bepalend is geweest voor de codificatie van onze strafwet werd
geïnitieerd door Cesare Beccaria met zijn werk Over misdaden en over straffen uit 1764.
De kern van Beccaria’s visie was: het maximale geluk voor een maximaal aantal mensen.
Dat wordt in de eerste plaats bereikt door voorkoming van criminaliteit, die beter is dan
haar bestraffing en voorts door behoorlijke wetgeving. Voor het strafrecht betekent dit:
- Uitsluitend geschreven wetboeken worden gebruikt, hiermee wordt willekeur
uitgebannen.
- Geen onnodige strafbaarstellingen.
- Duidelijke formulering ten behoeve van de rechtszekerheid.
- Rechtvaardige straffen, die vergelden en niet meer.
- Proportionaliteit van straffen, zowel kwalitatief als kwantitatief.
- De zekerheid dat gestraft zal worden versterkt generale preventie.
- Geen preventief optreden, alleen retrospectief reageren.
1.7.4 De relatieve of doeltheorieën
De relatieve theorieën of doeltheorieën volgen het idee dat de rechtvaardiging van de
straf is gelegen in het doel daarvan. Dit in tegenstelling tot de absolute theorie, waar
het doel door de rechtsgrond, de vergelding, wordt bepaald.
1.7.5 De Moderne richting en de IKV
In 1891 werd de Internationale Kriminalistische Vereinigung (IKV) opgericht. Het ideaal om
gezamenlijk crimineel-politieke doeleinden na te streven stond hierin centraal.
De sterke nadruk op de individualisering van het strafrecht en van het strafstelsel kwam
duidelijk voort uit een sterke hang naar een wetenschappelijke benadering van de te
bereiken strafdoelen in het licht van de bestrijding van de misdaad. Niet de daad, maar de
dader staat centraal in de Moderne Richting. De Moderne Richting heeft een belangrijke
invloed gehad op ons strafrecht. Zo kwamen de Kinderwetten tot stand, werd de
voorwaardelijke veroordeling ingevoerd, de geldboetewet en de Psychopathenwetten
waarbij de tbs-maatregel ook werd ingevoerd.
1.7.6 De vereningingstheorie, dominant in onze strafrechtscultuur
De dominante strafrechtscultuur in Nederland bestaat uit een synthese van de
verschillende strafrechtstheorieën; de verenigingstheorie. In deze theorie wordt een
scherp onderscheid gemaakt tussen de rechtsgrond enerzijds en het doel van het
strafrecht anderzijds. De vergelding vormt in deze gemengde gedachte de grondslag van
de straf. De vergelding rechtvaardigt de straf, maar biedt tegelijkertijd bescherming aan
de verdachte omdat proportionaliteit in relatie tot de ernst van de daad en het verwijt dat
, 6
hem daarvan mag worden gemaakt een bovengrens vormt tot waar de strafrechter bij de
straftoemeting gerechtigd is te gaan. Daarnaast mag vanwege de doelmatigheid de schuld
aan het wederrechtelijk gedrag onvergolden blijven. De rechter heeft immers te doen met
een persoon wiens schuld aan een delict niet alleen objectief (aan de hand van bewezen
feiten) maar ook zal de rechter zich moeten afvragen wat hij met de straf ten aanzien van
deze concrete persoon en diens omstandigheden beoogd. Doeleinden kunnen zijn;
gedragsbeïnvloeding als speciale preventie, generale preventie, aanscherpen van de norm
en bescherming van de samenleving.
1.8 Het naoorlogse strafrecht: paternalistisch-humaan
Na de Tweede Wereldoorlog kenmerkte het Nederlandse strafrecht zich door een
paternalistisch-humane signatuur. In dit verband zijn het rationele humanisme, het
pragmatisch humanisme en het ethisch humanisme te onderscheiden.
1.8.1 De Utrechtse School met W.P.J. Pompe als voorman
Pompes opvattingen weerspiegelen de vereningingstheorie. Pompe concludeert dat ons
strafrecht de ruimte biedt om begaan onrecht omwille van de doelmatigheid en/of
nuttigheid onvergolden te laten. Het instituut van de straf oefent in het recht zijn
werkingen in drie opeenvolgende stadia uit. In het eerste stadium wordt de toepassing van
de straf bedreigd. Dit geschiedt met name door de wetgever. Daarna wordt de bedreigde
straf toegepast doordat deze wordt opgelegd en vervolgens wordt tenuitvoergelegd.
Het specifieke van de ethisch-humanistische Utrechters was dat hun een mensbeeld voor
ogen stond van de delinquent als evenmens die verdient met medemenselijkheid, respect
en vertrouwen tegemoet te worden getreden en wiens individuele rechten niet mogen
worden verwaarloosd.
1.8.2 De School van M.P. Vrij
In de strafrechtsdogmatiek vormen de schuld en de wederrechtelijkheid de pijlers van het
strafbare feit. Vrij voegt het subsociale toe als een derde element van het strafbare feit.
Een strafbaar feit brengt namelijk een viertal ‘subsociale gevolgen’ teweeg: de
herhalingsdrang; onvoldaanheid van het slachtoffer; neigingen tot navolging van derden
en ontdaanheid van vierden. Behalve een reactie op de wederrechtelijkheid en schuld, is
volgens Vrij de derde functie van de straf het effenen van deze ‘sociaalpsychologische
beroeringen’ en daarom is subsocialiteit in zijn ogen het derde element van het strafbare
feit. Vrij beschouwde de subsocialiteit ook als grondslag voor de maatregel wanneer een
straf niet mogelijk is, maar ingrijpen maatschappelijk gezien wel gewenst is.
1.8.3 Juridisering en welzijn (1970-1980)
Begin 1970 voltrokken zich turbulente maatschappelijke democratiseringsbewegingen. In
de strafrechtswetenschap profileerden zich in deze periode twee nieuwe denkrichtingen,
namelijk de juridiseringsrichting en de welzijnsrichting. De juridiseringsrichting zag
als belangrijkste dimensie van het strafrecht de wijze waarop bestaande wraak- en
vergeldingsgevoelens van mensen vorm wordt gegeven in regulerende zin. Een ander
belangrijk uitgangspunt is dat in het strafproces door het recht zelf de noodzaak van
bescherming van het individu. De handhaving van een contradictionaire structuur in het
strafproces moet er voor waken dat partijen hun belangen daadwerkelijk en onafhankelijk
aan de orde kunnen stellen.
De welzijnsrichting richtte zich op de reductie van het strafrecht vanuit een kritische vizie
op het veelal irrationele en discriminatoire karakter van het strafrecht. Decriminalisering
en depenalisering stonden voorop, zeker waar het strafrecht meer schade toebrengt en