Domein Aantal vragen
Mondelinge taalvaardigheid 11
Woordenschat 9
Beginnende geletterdheid 16
Voortgezet technisch lezen 6
Begrijpend lezen 8
Stellen 5
Jeugdliteratuur 3
Taalbeschouwing 13
Spelling 9
,Domein 1: Mondelinge taalvaardigheid (11 vragen)
Het spreken en luisteren, het voeren van allerlei mondelinge gespreksvormen staan centraal
(luistervaardigheid, spreekvaardigheid en gespreksvaardigheid).
Luisterdoelen:
▪ Iets te weten willen komen→ intensief luisteren
▪ Een gevoel willen ondergaan→ globaal luisteren
▪ Een mening willen vormen→ kritisch luisteren
▪ Een handeling willen uitvoeren/ Een spel willen spelen → gericht luisteren
Luisterstrategieën:
▪ Globaal luisteren→globaal volgen wat de spreker te vertellen heeft, het gaat om het begrijpen van
de informatie, let minder op details, begrijpend luisteren.
▪ Intensief luisteren→ probeert alle details van een verhaal in je op te nemen, volledig beeld krijgen
van wat de spreker vertelt.
▪ Gericht luisteren→ geïnteresseerd in bepaalde aspecten van een verhaal, selecterend luisteren
naar woorden.
▪ Kritisch luisteren→ mening vormen tijdens het luisteren, wil beoordelen of het verhaal waar is of
volledig of juist misleidend.
Spreekdoelen:
begrip omschrijving voorbeeld
informeren overbrengen van feitelijke informatie De Franse revolutie was in
1789
amuseren toehoorders vermaken, te boeien of te Verhaal voorlezen
ontroeren
instrueren uitleggen of verduidelijken Duidelijk maken hoe het
koffiezetapparaat werkt
overtuigen de luisteraar overhalen een bepaald standpunt Dit spel moet je echt kopen!
of bepaalde mening in te nemen
Spreekstrategieën:
▪ Oriënteren op het spreekdoel→ wat wil je bereiken?
▪ Oriënteren op het onderwerp op het inzetten van eigen kennis→ Wat ga je wel/niet vertellen?
Welke eigen ervaringen breng je in en welke info wil je nog opzoeken?
▪ Oriënteren op het soort spreektaak→ op welke manier je wil presenteren, houd je een monoloog
of probeer je in interactie te komen met het publiek?
▪ Oriënteren op het publiek of de gesprekspartners→ weten wie je toehoorders zijn, gaat het om
mensen die vooringenomen zijn en die je moet overtuigen of juist helemaal niet.
▪ Reflecteren op de spreektaak→ afvragen of je de informatie correct weergeeft, of je je doel
bereikt en ga je na of je verhaal overkomt bij je publiek.
▪ Monitoren van de spreektaak→is het nodig om duidelijker te zijn, meer uitleg te geven of het
betoog even kort samen te vatten?
▪ Evalueren van de spreektaak → na afloop van de presentatie afvragen of het goed ging en wat je
een volgende keer anders zou kunnen doen. Dit kan invloed hebben op de manier waarop je een
volgende keer oriënteert op een presentatie.
, Taalfuncties: waarvoor je taal gebruikt→ sociale (communicatief) taalfunctie, cognitieve
(conceptualiserend) taalfunctie en expressie taalfunctie.
Sociale taalfuncties: (omgang met elkaar, interactie en taal als communicatiemiddel)
begrip omschrijving voorbeeld
zelfhandhaving zichzelf verdedigen/beschermen Die had ik!
zelfsturing aangeven wat je haat doen, eigen handelen Ik ga eerst sporten en daarna
met woorden ordenen/plannen studeren.
sturing van eigen handelen sturen, maar ook het gedrag Ga je mee zwemmen?
anderen van anderen beïnvloeden
structurering taal gebruiken om het gespreksverloop te Ik wil even wat zeggen!
van het beïnvloeden.
gesprek
Cognitieve taalfuncties: (taal als hulpmiddel om je gedachten te ordenen en grip te krijgen op de
werkelijkheid. Je kunt ze ordenen in mate van complexiteit. Meest eenvoudige is rapporten; het
benoemen/labelen van voorwerpen of gebeurtenissen)
begrip omschrijving voorbeeld
rapporteren Verslag doen van iets wat in de werkelijkheid Dit is een hond met een lange
voorkomt. staart, die andere is korter.
Hieronder vallen: benoemen, etiketteren,
beschrijven en vergelijken.
redeneren Beschrijving waarin een extra denkstap wordt Als we de deur van de
verwoord. koelkast opendoen, komt de
hond, want dan wil hij ook
Hieronder vallen: chronologisch ordenen,
concluderen, middel-doelrelatie, oplossen van eten.
een probleem, oorzaak-gevolg relatie
projecteren Je probeert je te verplaatsen in de Tim heeft geen zin om te
ander/inleven in de ander. spelen. Hij is verdrietig want
zijn hond is dood.
Expressieve taalfunctie: taal gebruiken om te experimenteren, gevoelens te uiten en om iets te zeggen
dat anderen nog niet eerder zogezegd hebben. taal als expressiemiddel, bijv. in een dagboek schrijven.